In deze zaak werd de beklaagde, die zijn slachtoffers voor eigen gewin aan het werk zette nu eens onder zijn eigen identiteit (de beklaagde), dan weer onder een andere valse identiteit, vervolgd voor mensenhandel en mensensmokkel met verzwarende omstandigheden; voor valsheid in geschrifte; voor het laten opmaken van valse bankdocumenten; en voor het opmaken van valse private stukken.

De zaak was aan het licht gekomen nadat één van de slachtoffers in maart 2011 een klacht bij de politie van Gent had ingediend. Het slachtoffer, net als de dader afkomstig uit Sierra Leone, was daar in contact gekomen met de beklaagde, die erom bekend stond mensen tegen betaling naar Europa te brengen. Het slachtoffer reisde met de Belgische identiteitskaart en het internationale paspoort van de beklaagde (maar met zijn eigen foto) via Guinea naar Parijs, en vervolgens naar Rijsel.

Bij zijn aankomst in Gent kreeg het slachtoffer gratis onderdak bij de beklaagde. In ruil moest hij wel werken voor rekening van de beklaagde, die via uitzendkantoren werkgevers zou zoeken. Het slachtoffer verrichte dat werk onder een valse identiteit. Het loon werd – bijgevolg – gestort op de bij die valse identiteit horende rekening, geopend en beheerd door de beklaagde. Het slachtoffer zelf ontving geen loon. De beklaagde bracht hem elke dag van en naar het werk.

De beklaagde gebruikte twee identiteiten, zijn eigen identiteit en die van iemand anders, waaraan hij twee bankrekeningen koppelde. Onder elk van beide namen huurde hij een woning; onder elk van beide namen zette hij zijn slachtoffer aan het werk. Uit de beschikbare bankgegevens bleek dat hij om en bij de 16.000 euro winst had gemaakt uit de arbeid van het slachtoffer. Er was bovendien nog een tweede slachtoffer, die via dezelfde constructie voor zijn rekening had gewerkt. Volgens dat slachtoffer had de beklaagde nog andere mensen op die manier uitgebuit.

De feiten werden onder meer bewezen geacht dankzij bankonderzoek naar de verschillende stortingen van lonen en uitkeringen, nazicht van de Dimona-meldingen, onderzoek naar de plaatsen van tewerkstelling, enzovoort.

De rechtbank oordeelde dat beklaagde onder meer schuldig was aan mensensmokkel en mensenhandel met het oog op economische uitbuiting, in omstandigheden strijdig met de menselijke waardigheid, aangezien diverse personen konden bevestigen dat het slachtoffer arbeid verrichtte onder de valse identiteiten; aangezien het slachtoffer geen persoonlijke vrijheid had, omdat hij elke dag van en naar het werk werd gebracht; aangezien het loon gestort werd op rekeningen waarover beklaagde het beheer had, waardoor het slachtoffer overgelaten was aan diens goodwill; enzovoort. De rechtbank stelde eveneens dat de toestemming van het slachtoffer met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang was, net zo min als het feit dat hij tewerkgesteld was in een normale werkomgeving en in normale arbeidsomstandigheden. Ze stelde dat de beklaagde misbruik had gemaakt van de bijzondere kwetsbare positie van het slachtoffer ten gevolge van zijn precaire administratieve toestand, en dat het slachtoffer zonder enige verblijfsdocumenten, sociale bescherming of financiële steun geen andere aanvaardbare keuze had dan zich te laten misbruiken.

De beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan achttien maanden met uitstel, en een geldboete van 11.000 euro. De rechtbank sprak eveneens een bijzondere verbeurdverklaring uit bij equivalent van 54.315 euro. Daarvan werd 10.625 euro toegekend aan het slachtoffer, dat zich burgerlijke partij had gesteld.

Deze beslissing is definitief.