De correctionele rechtbank in Gent behandelde een belangrijk dossier over het onderhoud van toiletruimten in restaurants langs autosnelwegen. Zes beklaagden werden vervolgd: de zaakvoerders van het onderhoudsbedrijf, het onderhoudsbedrijf zelf en het bedrijf dat opdrachtgever was en het onderhoud van de toiletruimten in zijn restaurants liet gebeuren door het onderhoudsbedrijf in de hoedanigheid van onderaannemer.

De vervolgingen betreffen tal van inbreuken waaronder mensenhandel met het oog op economische uitbuiting (tewerkstelling in omstandigheden strijdig met de menselijke waardigheid), inbreuken op het sociale strafrecht (tewerkstelling van illegalen, geen aangifte bij de RSZ, afwezigheid van voorafgaandelijke verklaring voor gedetacheerde arbeidskrachten).

Het onderhoudsbedrijf deed een beroep op gedetacheerde zelfstandigen. De documenten voor de detachering waren niet conform en de detachering zelf was niet regelmatig (de betrokkenen hadden in hun land van herkomst nooit een activiteit als zelfstandige uitgevoerd). Het bezit van een document inzake detachering verhindert de vaststelling niet dat de personen eigenlijk werknemers zijn. De rechtbank besluit het volgende: de betrokken personen wisten niet dat ze als zelfstandige waren tewerkgesteld, hadden geen zelfstandige activiteit in hun land van herkomst, beschikten niet over een btw-nummer en factureerden hun prestaties niet aan het onderhoudsbedrijf. In werkelijkheid oefenden ze hun activiteiten uit in ondergeschikt verband: ze werkten onder het gezag van het onderhoudsbedrijf die de plaats bepaalde waar het werk diende te worden uitgevoerd, de wijze waarop, het uurrooster, het materiaal ter beschikking stelde, het vervoer regelde en de maaltijden.

De rechtbank besluit dat er in casu wel degelijk sprake is van mensenhandel: het onderhoudsbedrijf heeft de arbeidskrachten aangeworven, stond in voor hun overbrenging naar België en hun huisvesting, alsook het vervoer naar de arbeidsplaats om hen ten slotte te werk te stellen in omstandigheden strijdig met de menselijke waardigheid. De slachtoffers werkten vijftien uur per dag zonder pauze, vaak zeven dagen per week, verschillende weken na mekaar. De rechtbank meent dat het aantal uren en het gebrek aan rust gedurende lange periodes op zich reeds strijdig is met de menselijke waardigheid. Daarbij komt nog dat het loon bijzonder laag was.

De rechtbank weerhoudt eveneens de verzwarende omstandigheden: misbruik van precaire situatie en gewoonte.

Ze acht zowel ten aanzien van de zaakvoerders van het onderhoudsbedrijf als ten aanzien van het bedrijf zelf de inbreuken op de sociale strafwet en die inzake mensenhandel bewezen.

In een gedetailleerde motivering acht ze dat de opdrachtgever mededader is. Mededaderschap in de zin van artikel 66 van het Strafwetboek vereist alleen dat de mededader wetens en willens zijn medewerking verleent aan het door de dader gewilde misdrijf. Het voor deelneming vereiste opzet is ook aanwezig wanneer de dader wetens en willens een gedraging verricht zonder dat hij de bedoeling heeft door die gedraging deel te nemen aan een welbepaald misdrijf maar waarbij hij zich bewust is van het risico dat die gedraging bijdraagt tot een welbepaald misdrijf en dat risico aanvaardt.

In geen geval vereist het deelnemingsopzet dat de deelnemer kennis zou hebben van de juridische kwalificatie van de feiten waaraan hij deelneemt. Het is bijgevolg voor de beoordeling van de strafbare deelneming van de opdrachtgever niet van belang te beoordelen of hij ervan op de hoogte was dat de wijze waarop zijn onderaannemer zijn arbeidskrachten tewerkstelde, als mensenhandel kon worden gekwalificeerd.

De rechtbank is de mening toegedaan dat verschillende elementen uit het dossier aantonen dat de opdrachtgever met kennis van zaken de ogen gesloten heeft voor de wijze waarop zijn onderaannemer zijn personeel te werk stelde.

De rechtbank oordeelt dat de kennis van de opdrachtgever over het feit dat zijn onderaannemer buitenlandse werkkrachten tewerkstelde via het statuut van zelfstandigen, zonder zich ervan te vergewissen dat dat statuut regelmatig was en zonder enige zekerheid dat correcte arbeidsvoorwaarden werden toegepast op het vlak van arbeidsduur en loon, houdt in dat hij bewust een risico nam en aanvaardde dat zijn samenwerking met de onderaannemer zou leiden tot een tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten zonder naleving van de toepasselijke regels (zoals die inzake arbeidskaart en sociale zekerheid) en zonder eerbiediging van minimumregels inzake arbeidsduur en loon.

Voor de vaststelling van het deelnemingsopzet volstaat het dan ook dat de opdrachtgever wetens en willens overging tot een samenwerking met zijn onderaannemer die leidde tot een tewerkstelling van arbeidskrachten die zeven dagen per week, zonder onderbreking gedurende enkele weken, werkten voor een ontoereikend loon, minstens wetens en willens overging tot een samenwerking met de onderaannemer die het reële risico van dergelijke tewerkstelling inhield en waarbij de opdrachtgever dit risico kende en aanvaardde.

Een meer specifieke kennis van verdere omstandigheden die de kwalificatie van de feiten als mensenhandel ten overvloede bevestigen, is voor de vaststelling van het deelnemingsopzet niet vereist. Het deelnemingsopzet vereist ook niet dat de deelnemer kennis zou hebben van de juridische kwalificatie van de feiten waaraan hij deelneemt.

De rechtbank spreekt zware boetes uit ten aanzien van de twee bedrijven en gevangenisstraffen die gaan tot vier jaar, alsook boetes voor de zaakvoerders.

Deze beslissing is definitief inzake de opdrachtgever en het onderhoudsbedrijf (die aanwezig waren en geen beroep aantekenden). De zaakvoerders bij verstek werden veroordeeld hebben verzet aangetekend.