In een zaak van  mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting heeft de rechtbank o.a. de tenlastelegging mensenhandel en tenlasteleggingen inzake prostitutie aangenomen tegenover verschillende beklaagden, die de prostitutie van Belgische jonge vrouwen in een precaire sociale situatie hadden uitgebuit. De modus operandi van de hoofdbeklaagde, die na verloop van tijd ook door andere beklaagden werd gehanteerd, was de volgende: hij spoorde jonge vrouwen in noodsituaties op die inkomsten, noch werk hadden en rekruteerde ze. Vervolgens deed de beklaagde alsof hij een liefdesrelatie aanging (loverboy), om de jonge vrouw zowel sentimenteel als financieel afhankelijk te maken. Uiteindelijk kwam ze in de prostitutie terecht, waarbij haar tijdsbesteding nauw in de gaten werd gehouden. Geleidelijk aan namen de jonge vrouwen afstand van hun familie en moesten ze bankkaart en identiteitspapieren afgeven. Alle opbrengsten uit de prostitutie moesten ze afstaan. De jonge vrouwen die niet voldoende geld opbrachten of niet wilde luisteren, kregen slaag of werden bedreigd. Elke beklaagde had een welbepaalde rol (vervoer en controle van de jonge vrouwen, huisvesting en organisatie van de prostitutie, …).

Dit vonnis is definitief.