Verschillende beklaagden worden veroordeeld voor o.m. mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en diverse inbreuken inzake prostitutie. Ze maakten deel uit van een organisatie die vooral Bulgaarse prostituees uitbuitte in verschillende bars. De twee hoofdbeklaagden zorgden voor het startkapitaal voor de twee bars, waar de jonge vrouwen zich prostitueerden. Om de uitbuiting te verdoezelen, schakelden ze de diensten in van een medebeklaagde. Die moest toezicht houden maar de winsten gingen uiteindelijk naar de twee hoofdbeklaagden, die de gelden ook beheerden. Onder het mom van een drankgelegenheid, werden die bars ter beschikking gesteld van personen die zich prostitueerden, tegen betaling van een vitrinerecht aan de exploitante van de bar. De vrouwen werkten onder het statuut van loontrekkende als opdienster, maar wel met valse contracten. Ze kregen geen loon maar moesten een deel van de opbrengsten uit hun prostitutie aan de exploitante afstaan. Ze moesten 7 dagen op 7, 12 uur per dag werken, tegen betaling van een vitrinerecht tussen de 200 à 250 euro. Zodra ze prestaties leverden, ging de bar op slot.

De rechtbank wijst er hier ook op dat het feit dat de prostituees geen aanspraak hebben gemaakt op het statuut van mensenhandel, niet betekent dat het misdrijf daarom vervalt. Volgens de rechtbank ging het hier bovendien om mensenhandel van een zekere omvang via een samenwerkingsverband, dat werd gekenmerkt door een op bedachtzame en hiërarchische manier georganiseerde structuur: de twee hoofdbeklaagden opereerden in de schaduw, terwijl de twee medebeklaagden het handelsfonds en/of het gebouw waarin de bar was gevestigd overnamen. Officieel waren ze als “stromannen” zaakvoerster van die bars. Ze deden dit met de hulp van de gezelschapsdames en inden de winsten van de meisjes, onder toezicht van de twee hoofdbeklaagden.

De rechtbank legt de totale som van het illegale voordeel vast op 900.000 euro en gelast de verbeurdverklaring van 300.000 euro in hoofde van drie van de beklaagden, na aftrek van de in beslag genomen en verbeurdverklaarde sommen.

Van een beklaagde die in beroep was gegaan, bevestigt het Hof, in haar arrest van 25 februari 2014, de veroordeling voor mensenhandel maar verleent haar gewone opschorting van het uitspreken van de veroordeling voor een periode van drie jaar, door het overschrijden van de redelijke termijn.