Negen beklaagden worden hoofdzakelijk vervolgd voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, aanwerving en uitbuiting van de prostitutie en criminele organisatie. Jonge Bulgaarse vrouwen werden met in Bulgarije ingeschreven wagens naar België gebracht - een aantal onder valse beloftes (van werk als poetsvrouw of in de horeca) - om hier te worden gedwongen zich te prostitueren. Sommige slachtoffers moesten hun identiteitsdocumenten inleveren, en ze werden bedreigd.

De rechtbank neemt onder meer de tenlastelegging mensenhandel aan tegen de vier hoofdbeklaagden, die de meisjes hebben vervoerd en onderdak geboden. Uit telefoontaps bleek dat ze controle over de meisjes uitoefenden; dat vormde een dwingend kader waaraan de slachtoffers zich moesten onderwerpen, op straffe van bedreigingen of slagen. Ook de tenlastelegging uitbuiting van de prostitutie wordt tegenover de vier bewezen geacht. De rechtbank wijst erop dat mensenhandel de persoon beoogt die werft om zelf of voor iemand anders uit te buiten. In de veronderstelling dat iemand zelf uitbuit, moeten de onder artikels 433quinquies en 380 van het Strafwetboek bedoelde inbreuken worden beschouwd als de opeenvolgende en voortgezette uitvoering van eenzelfde misdadig opzet.

Deze tenlasteleggingen worden echter niet aangenomen tegen andere beklaagden “gezelschapsdames”, die bij verstek worden geoordeeld. In zijn gedetailleerde motivering schept de rechtbank duidelijkheid over de verantwoordelijkheid en de rol van elke beklaagde. Wat een van de gezelschapsdame – die zelf prostituee was – betreft, bleek uit telefoontaps dat haar loverboy controle over haar uitoefende. Hij verplichtte haar om te werken, ook al was ze vermoeid – een rustdag kreeg ze niet. Hij verweet haar bovendien niet evenveel te verdienen als een andere prostituee, en bedreigde haar wanneer ze bij haar terugkeer geen geld bij zich had. Tegelijk moest ze geld gaan ophalen bij een andere prostituee. De rechtbank oordeelt dat de tenlastelegging mensenhandel tegenover haar niet is aangetoond, omdat ze niet voldoende controle over de meisjes had om hun ontucht of prostitutie te bevorderen. Ze was immers zelf in de prostitutie terechtgekomen via haar partner, tegenover wie ze volledig onderworpen en afhankelijk was. De rechtbank veroordeelt haar wel voor aanzetten tot ontucht of prostitutie, alsook andere beklaagden.

De rechtbank wijst hier ook op het hybride statuut van bepaalde prostituees, zoals in het geval van beklaagde. Zij moest zich onder dwang blijven prostitueren, en tegelijk moest ze nieuwkomers inwijden en, op telefonisch bevel van de pooiers, de opbrengsten gaan ophalen.

De tenlastelegging criminele organisatie wordt heromschreven in bendevorming en aangenomen tegenover de vier hoofdbeklaagden.

De rechtbank spreekt behalve gevangenisstraffen van één (voor de gezelschapsdames) tot zes jaar ook boetes en verbeurdverklaringen uit.

In een arrest van 23 april 2013 bevestigde het hof van beroep van Luik de veroordeling en de meeste straffen van de vier hoofdbeklaagden, die hoger beroep hadden aangetekend.