In deze zaak betreffende een escortservice werd een zaakvoerder van een massagesalon veroordeeld voor mensenhandel (tegenover een jonge Roemeense vrouw) en uitbuiting van prostitutie (tegenover een twintigtal jonge vrouwen). Hij zette jonge vrouwen aan het werk, die klanten thuis of op hotel gingen bezoeken (escort). In ruil voor een deel van de winst regelde hij het vervoer. Het jonge Roemeense slachtoffer zei dat ze naar België was gekomen, met de belofte hier regulier werk te krijgen. Toen ze zonder geld zat, kon ze niet anders dan in de prostitutie te gaan werken. De beklaagde heeft ze leren kennen via de portier van een dancing, die haar een baan in een massagesalon had voorgesteld. De beklaagde stond in voor de opvang en huisvesting van het slachtoffer. Tegen betaling kreeg ze onderdak in een door de beklaagde uitgekozen appartement. Hij bracht haar naar klanten en hield de helft van haar inkomsten voor zichzelf. Door haar precaire verblijfs- en financiële situatie, was ze afhankelijk van de beklaagde. De rechtbank wijst er in dat verband op dat het weinig relevant is dat het slachtoffer ermee had ingestemd, en voordien ook al voor andere personen in dezelfde sector had gewerkt. De beklaagde dreigde er bovendien mee haar ouders in te lichten over haar activiteiten als sekswerker indien ze het zou stopzetten en hij hield haar voor dat ze aandeelhoudster in zijn zaak kon worden.

Dit vonnis is definitief.