Binnen dit dossier werd een beklaagde met de Nigeriaanse nationaliteit vervolgd voor mensenhandel en mensensmokkel, allebei met verzwarende omstandigheden. Het slachtoffer stelde zich burgerlijke partij.

Het onderzoek werd opgestart in het najaar van 2019 nadat de FGP Antwerpen geïnformeerd was over een mogelijk slachtoffer van seksuele uitbuiting. Het slachtoffer legde heel gedetailleerde verklaringen af. In Benin City werd het slachtoffer aangesproken door een dame die haar werk kon geven als kapster in Europa. Ze moest hiervoor een voodoo-eed afleggen en 20.000 euro betalen. Nadien werd ze via de Libië-route en de Middellandse Zee samen met nog andere meisjes naar Italië gebracht. Met een ‘black-taxi’ werd ze naar Antwerpen gevoerd. Daar moest zij zich prostitueren in een café. Van haar ‘madam’ kreeg ze instructies over hoe ze klanten moest aanspreken, de prijs die ze moest vragen (100 euro per uur), naar welk hotel ze moest gaan met haar klanten, hoe ze een condoom moest gebruiken, … Het slachtoffer diende elke week 500 euro van haar inkomsten af te staan, en daarbovenop nog eens 200 euro per maand voor huur en 50 euro per week voor eten. In totaal had ze al 7.000 euro tot 8.000 euro afbetaald. Ze moest bovendien asiel aanvragen in Frankrijk en de uitkering van 360 euro per maand afstaan. In 2018 was het slachtoffer flauwgevallen in het station, ze werd opgenomen in het ziekenhuis, geraakte in coma en bleek suikerziekte te hebben. Na haar ontslag uit het ziekenhuis, trok haar ‘madam’ zich niets aan van haar ziekte en moest ze gewoon voortwerken.

Het slachtoffer verklaarde dat zij contacten had met een pastoor die ook verklaringen over haar situatie kon afleggen. Deze pastoor bevestigde het verhaal van het slachtoffer en verklaarde voorts dat hij was benaderd door de beklaagde die hem vroeg om het slachtoffer op haar schulden te wijzen, anders zou zij haar kapotmaken. Hij kon een geluidsfragment voorleggen waarin de beklaagde hem bedreigde en aangaf dat ze een netwerk had dat het slachtoffer zou volgen. Ook de familie van het slachtoffer in Nigeria werd bedreigd.

De rechtbank oordeelde dat de bijzonder consistente, gedetailleerde en geloofwaardige verklaringen van het slachtoffer konden worden ondersteund en geobjectiveerd door de vaststellingen door de politie, de verklaringen van de pastoor en de geluidsfragmenten van gesprekken tussen de pastoor en de beklaagde. Bovendien hadden de speurders inzage gekregen in een gelijkaardig dossier van mensenhandel met andere meisjes waarin de beklaagde eveneens voorkwam. De beklaagde had zich voor haar activiteiten laten bijstaan door meerdere andere personen die evenwel niet konden worden geïdentificeerd tijdens het onderzoek.

De beklaagde werd bij verstek veroordeeld voor mensenhandel met onder meer de verzwarende omstandigheid dat ze gebruik had gemaakt van listige kunstgrepen (het voodoo-ritueel en bedreigingen van het slachtoffer en haar familie). Ze werd ook schuldig bevonden aan mensensmokkel met de verzwarende omstandigheid dat het leven van het slachtoffer in gevaar was gebracht (Libië-route en overtocht op de Middellandse Zee). Zij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en tot een geldboete van 8.000 euro. Ook werd ze veroordeeld tot een schadevergoeding voor het slachtoffer van 15.700 euro materiële schadevergoeding (bestaande uit de prostitutiegelden, de uitkering in het kader van de asielaanvraag in Frankrijk, huurgelden en eten) en 3.750 euro morele schadevergoeding.