In deze zaak werd een beklaagde van Belgische nationaliteit die in Servië woont, vervolgd voor mensenhandel. Hij heeft verzet aangetekend tegen het vonnis van 11 maart 2022 van de correctionele rechtbank van Brugge waarbij hij bij verstek werd veroordeeld.

De beklaagde had twee vennootschappen, een in Bulgarije en een in Polen.

Hij werd vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting ten aanzien van zes personen en voor andere inbreuken op het sociaal strafrecht (geen Dimona-aangifte, niet-uitbetaling van lonen en illegale tewerkstelling). Daarnaast werd hij vervolgd voor oplichting in het sociaal strafrecht, door te doen alsof de ondernemingen vanuit Bulgarije hun activiteiten organiseerden terwijl deze ondernemingen in werkelijkheid “postbusbedrijven” waren, waarbij de beklaagde alles vanuit België organiseerde.

De beklaagde zette meerdere buitenlandse “postbus- bedrijven” op in Bulgarije voor transportactiviteiten in België en de buurlanden. Hij deed daarbij een beroep op Servische chauffeurs. Hetzelfde had hij in het verleden al gedaan met Poolse “postbusbedrijven”.

Uit het dossier bleek dat PAG-ASA was gecontacteerd door een Servische ngo die slachtoffers van mensenhandel bijstaat met de informatie dat er anonieme klachten waren tegen de beklaagde. Servische werknemers zouden door hem naar België zijn gelokt met beloftes rond legaal werk en een salaris. In België werden ze evenwel illegaal tewerkgesteld, dienden ze meer uren te presteren dan wettelijk toegelaten en dienden ze met vrachtwagens te rijden die valse registraties en veiligheidscertificaten hadden. Het loon werd daarenboven laattijdig en onvolledig uitbetaald.

De rechtbank achtte de beklaagde op basis van de elementen in het dossier schuldig aan alle tenlasteleggingen behalve ten aanzien van een persoon.

Uit een bevraging van Europol bleek dat de beklaagde nooit op zijn Bulgaarse adres had gewoond. Hij was er louter ingeschreven omdat hij een Bulgaars adres nodig had om daar een vennootschap op te richten. De personeelsleden hadden geen arbeidsovereenkomst noch bestuurdersattest conform de EU-wetgeving.
 

De politiediensten hadden verschillende vrachtwagen- chauffeurs en de vrachtwagens aangetroffen in een open hangar. Die hangar had geen sanitaire voorzieningen, de chauffeurs moesten hun behoefte doen in een plastic zak. Vroeger konden ze terecht in een garage van de beklaagde om te douchen en eten te maken, maar door wanbetaling konden ze daar niet meer terecht.

De rechtbank oordeelde dat alle betrokken vrachtwagenchauffeurs goederenvervoer deden in opdracht van de beklaagde. De rechtbank stelde daarnaast vast dat ze deze opdracht(en) uitvoerden in voertuigen waarvan zij niet de eigenaars waren, aangezien deze voertuigen hun ter beschikking werden gesteld door de beklaagde, volgens hem als verhuurder.

Meerdere chauffeurs verklaarden dat de beklaagde hun baas was en dat hij hen vanuit Servië naar België gehaald had. Ze moesten nooit laden of lossen in Bulgarije of Polen, alleen in België en de buurlanden. Ze sliepen altijd in hun vrachtwagen, ook in het weekend. Er waren geen sanitaire voorzieningen. Sommigen hadden nooit een arbeidsovereenkomst ondertekend. Ze werden uitbetaald zonder loonfiche per gereden kilometer. Meerdere slachtoffers hadden ook na enkele maanden nog altijd geen loon ontvangen.

De beklaagde was eerder al veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar. Er werd een bijzondere verbeurdverklaring uitgesproken van 81.963,97 euro.

Deze beslissing werd bevestigd door het hof van beroep van Gent in een arrest van 5 oktober 2023.