De rechtbank boog zich over een zaak in de tuinbouwsector. De beklaagde, een man met de Nigeriaanse nationaliteit, had tot twee keer toe andere personen laten werken onder zijn naam. Het eerste slachtoffer kon nooit worden aangetroffen. Hij werkte bij een grote Vlaamse logistieke onderneming. Het tweede slachtoffer, dat ook de Nigeriaanse nationaliteit had, kon wel worden aangetroffen en werkte in een tomatenkwekerij. Hij was al tien jaar in onwettig verblijf in België. Hij stelde zich burgerlijke partij.

De beklaagde liet andere personen onder zijn identiteit werken. In ruil dienden zij het loon op zijn rekening te storten en hun loonbrieven af te geven. Het slachtoffer mocht ongeveer een derde tot de helft van het totale loon houden.

De rechtbank achtte op basis van deze elementen de feiten van mensenhandel bewezen ten aanzien van het tweede slachtoffer. De beklaagde maakte misbruik van diens precaire verblijfssituatie en dito financiële situatie. Over het eerste slachtoffer was er onvoldoende informatie, waardoor de rechtbank de beklaagde daarvoor vrijsprak.

De beklaagde werd veroordeeld bij verstek tot een gevangenisstraf van zes maanden en tot een geldboete van 8.000 euro.

De bijzondere verbeurdverklaring werd bij verstek uitgesproken voor een bedrag van 6.236,21 euro dat werd gereserveerd voor de slachtoffers. De burgerlijke partij kreeg een schadevergoeding van 14.556,21 euro (waarvan 4.500 euro morele schade).