Een persoon werd vervolgd voor zowel mensensmokkel (artikel 77bis van de Vreemdelingenwet) en hulp bij illegale immigratie die niet gebeurde om humanitaire redenen (artikel 77 van de Vreemdelingenwet).

De beklaagde werd ervan verdacht op regelmatige basis mensen, vooral van Turkse nationaliteit, uit Turkije naar België te brengen, in zijn persoonlijke wagen, via vrachtwagens of per bus. Hij bezorgde hen valse identiteitsdocumenten met visa voor de EU en rijbewijzen. Soms deden de personen zich voor als tweede vrachtwagenchauffeur. De valse visa werden in verschillende gevallen verkregen via ambassades. Hij vroeg zeer hoge bedragen voor de reis, tot zelfs 7.000 euro per persoon. Hij adviseerde de personen ook over hoe ze hun verblijf in België nadien konden regulariseren.

Het onderzoek gebeurde in twee fases en de feiten dateren dan ook van 2009-2010 en van 2013-2014. Het onderzoek moest onderbroken worden wegens veranderde prioriteiten bij de politie. Het onderzoek gebeurde onder meer via telefonieonderzoek, observaties, en ondervragingen. Er vond een internationale rogatoire commissie plaats naar Turkije. Er werd ook een financieel onderzoek gevoerd naar de bankverrichtingen. De beklaagde kreeg een invaliditeitsuitkering en zijn vrouw had geen inkomen terwijl zij wel verschillende onroerende goederen in Turkije en België bezaten en een hypothecaire rekening afbetaalden. Daarnaast werd het openbaar ministerie ingelicht door de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) over verdachte transacties die een ernstige aanwijzing waren van witwassen van gelden afkomstig uit mensenhandel (sic). De beklaagde kwam ook in beeld naar aanleiding van grenscontroles in Zaventem. Hij kon gelinkt worden aan personen die aan de grens werden tegengehouden omdat ze niet over de correcte documenten beschikten. Er werden ook verschillende klachten ingediend door slachtoffers tegen de beklaagde, onder meer in het kader van een schijnhuwelijk. Een ander slachtoffer werd bedreigd met de dood als ze klacht zou indienen tegen de beklaagde. Zij stelde zich uiteindelijk burgerlijke partij. De rechtbank stelde vast dat de feiten voor de tenlastelegging van mensensmokkel en hulp bij illegale immigratie dezelfde waren. Ze herkwalificeerde de feiten uiteindelijk als mensensmokkel. Het onderscheid tussen beide tenlasteleggingen is dat bij een mensensmokkel expliciet winstbejag wordt vereist (‘met het oog op het direct of indirect verkrijgen van een vermogensvoordeel’), terwijl hulp bij illegale migratie onbezoldigde steunverlening viseert. En dus kunnen beide misdrijven niet tegelijkertijd door dezelfde feiten gebeuren. Volgens de rechtbank was het overbrengen van personen van Turkije naar België een ‘beroepsactiviteit’ voor de beklaagde en handelde hij duidelijk met winstbejag.

De rechtbank oordeelde dat de onderzoekstermijn de redelijke termijn overschreden had, verwijzend naar rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ze hield hiermee rekening bij de straftoemeting.

De beklaagde kreeg uiteindelijk een gevangenisstraf van drie jaar met uitstel op vijf jaar en een geldboete van 30.000 euro, waarvan de helft met uitstel op drie jaar. Er werd een bedrag van 222.000 euro (6.000 euro x 37 slachtoffers) verbeurdverklaard, waarvan de helft met uitstel.

Het slachtoffer dat zich burgerlijk partij stelde kreeg een materiele schadevergoeding van 12.100 euro en morele schadevergoeding van 1.000 euro.

Deze beslissing is definitief.