Drie beklaagden werden vervolgd in deze zaak, twee vrouwen van Zuid-Amerikaanse origine (Dominicaanse Republiek en Cuba) met de Belgische nationaliteit, en een Belgische vennootschap. Ze werden vervolgd voor meerdere tenlasteleggingen, waaronder het houden van een huis van ontucht, de uitbuiting van prostitutie en het maken van reclame voor prostitutie. Alleen de eerste beklaagde werd vervolgd voor mensenhandel, het verkopen van cocaïne en het witwassen van vermogensvoordelen. Een slachtoffer met de Dominicaanse nationaliteit stelde zich burgerlijke partij.

Uit het strafonderzoek bleek dat er in de periode van 2016 tot 2020 een ‘massagesalon’ werd uitgebaat in een handelspand in Diest. Aanvankelijk gebeurde de uitbating door een vennootschap, de derde beklaagde. Nadat de vennootschap failliet verklaard was, zette de eerste beklaagde de zaak in eigen naam voort. Uit verklaringen van de klanten en de vrouwen die er werkten bleek dat er sprake was van clandestiene prostitutie. Via internetplatformen werd er reclame gemaakt voor de zaak.

Daarnaast was er in de periode van 2017 tot 2020 sprake van prostitutie in een appartement te Aarschot. De beklaagde huurde dat en klanten konden er in een kamer seksuele diensten krijgen van de meisjes.

De tweede beklaagde was betrokken bij de praktische organisatie van de prostitutie.

Volgens de rechtbank waren de feiten van mensenhandel bewezen ten aanzien van 36 personen. De sekswerkers moesten elke dag van de week (zeven op zeven) beschikbaar zijn voor het ontvangen van klanten vanaf 9 uur of 10 uur ‘s morgens tot na middernacht, waardoor zij zelden het pand konden verlaten. Wanneer zij een vrije dag wilden of zich een paar uur buiten het pand wilden begeven, dienden ze daarvoor toestemming te vragen.

De sekswerkers werden niet gedwongen tot het stellen van specifieke seksuele handelingen maar moesten zich op seksueel vlak flexibel opstellen. Wanneer een klant ontevreden was, werd de eerste beklaagde boos en schreeuwde zij. De opbrengsten van de verrichte prestaties werden fiftyfifty verdeeld tussen de eerste beklaagde en de betrokken sekswerker. De sekswerkers moesten eveneens een forfaitaire bijdrage van 20 euro betalen voor het plaatsen van advertenties en bijkomende kosten (voor onder meer seksspeeltjes en condooms). In het appartement in Aarschot werd er na enige tijd overgeschakeld op een systeem met een vaste huurprijs per kamer, die 300 euro tot 400 euro per week bedroeg. Daardoor kon de beklaagde een bedrag innen dat het bedrag van de huur van het appartement (600 euro per maand) ruim oversteeg.

Uit een raming bleek dat de wekelijkse opbrengst voor de beklaagde gemiddeld 6.000 euro voor het massagesalon en 1.800 euro voor het appartement bedroeg. Een ‘succesvolle’ sekswerker hield maar 1.000 euro tot 1.500 euro per week aan haar activiteiten over. Veel sekswerkers werden overigens opgevangen en gehuisvest door de beklaagde en moesten daarvoor betalen, waardoor sommigen in de praktijk maar een beperkt inkomen overhielden aan hun activiteiten.

De beklaagde hield nauwgezet toezicht op de prestaties en de aanwezigheden van de sekswerkers. Zij inde zelf de betalingen van klanten. Wanneer ze afwezig was, liet zij die taak over aan een vertrouwelinge. Via een camerasysteem kon ze trouwens vanop afstand controle uitoefenen.

Ze aarzelde evenmin om persoonlijke omstandigheden, zoals de maagdelijkheid of de zwangerschap van een sekswerker, als extra troef uit te spelen om klanten te lokken. Zij bezorgde de klanten eveneens cocaïne. Daarnaast gebruikte ze de rekeningen van sekswerkers om illegale opbrengsten over te hevelen naar het buitenland. Omdat zij zelf danig veel cash geld ontving, kon ze de verrichtingen niet allemaal onder haar eigen naam doen.

Een van de meisjes bleek duidelijk een slachtoffer van mensenhandel te zijn. Het slachtoffer, dat zich burgerlijke partij stelde, was het nichtje van de eerste beklaagde. Haar tante had voor haar een schijnhuwelijk in de Dominicaanse Republiek geregeld om naar België te komen waar ze bijna onmiddellijk in de prostitutie werd ingezet, duidelijk tegen haar wil. Ze moest haar beweerde schuld van 8.500 euro afbetalen aan haar tante. Ze was zowel administratief als financieel volledig afhankelijk van die tante.

De rechtbank oordeelde dat de feiten strafbaar bleven na de inwerkingtreding van de nieuwe seksuele strafwet. De feiten konden worden beschouwd als “het organiseren van de prostitutie van een ander met als doel het bekomen van een voordeel”. De uitzondering op de strafbaarheid van het organiseren van prostitutie in de wet kon niet worden toegepast.

De tenlastelegging inzake het maken van reclame voor prostitutie blijft strafbaar na de inwerkingtreding van de nieuwe wet. In de nieuwe regeling zijn er enkele uitzonderingen op het reclameverbod, waaronder het geval waarin een meerderjarige reclame maakt voor de eigen seksuele diensten op een internetplatform dat specifiek voor dat doel is bestemd. Volgens de rechtbank was dat evenwel niet van toepassing aangezien de beklaagde als tussenpersoon optrad tussen de sekswerkers en het internetplatform en er geen enkele garantie bestond om het risico op misbruik en uitbuiting in te perken.

De rechtbank veroordeelde de eerste beklaagde voor mensenhandel en de andere tenlasteleggingen. Ze kreeg een gevangenisstraf van vijf jaar en een geldboete van 288.000 euro. Ook werd zij voor vijf jaar ontzet uit haar rechten en kreeg ze een beroepsverbod voor vijf jaar. Een groot bedrag werd verbeurdverklaard op basis van de berekening van het totale wederrechtelijk verkregen vermogensvoordeel ten belope van 602.330 euro. Een deel daarvan werd toegewezen aan de burgerlijke partij.

Het slachtoffer kreeg een schadevergoeding van 60.583 euro. De vennootschap werd hoofdelijk met de eerste beklaagde veroordeeld tot een schadevergoeding van 18.805 euro.

Deze uitspraak is definitief.