In dit dossier werden vier beklaagden (onder wie een vrouw) vervolgd voor meerdere tenlasteleggingen: mensenhandel, aanzetten tot en uitbuiten van prostitutie, reclame maken voor prostitutie van minderjarigen, telkens met verzwarende omstandigheden, en bendevorming. De slachtoffers waren vier jonge tienermeisjes, die minderjarig waren op het moment van de feiten, van wie er drie jonger waren dan zestien jaar. Ze werden tussen november 2019 en december 2020 uitgebuit in Luik, Aarlen en Brussel. De beklaagde deed een beroep op het niet- bestraffingsbeginsel.

De zaak werd opgestart toen in 2020 een klant aan Child Focus meldde dat hij via een advertentie op de website Redlights een afspraak had gemaakt in een flat in Luik met een sekswerker die minderjarig bleek te zijn. Er volgde een videoverhoor van het meisje. Er werden twee huiszoekingen uitgevoerd. Vervolgens dienden twee andere tienermeisjes een klacht in. Zij verklaarden dat ze zich prostitueerden via Redlights. Zij stelden dat ze in contact waren gekomen met het eerste meisje, dat hen tot die activiteit had overgehaald en in contact had gebracht met de beklaagden. Tijdens hun verhoor verklaarden de tieners dat ze een vierde slachtoffer hadden ontmoet, wat werd bevestigd door onderzoek van de telefoon van een van de beklaagden en van de contactgegevens en foto’s bij de advertenties die op de Redlights-website waren gepubliceerd, ook al ontkende het vierde meisje dat zij zich zou hebben geprostitueerd.

De correctionele rechtbank van Luik achtte alle tenlasteleggingen tegen de mannelijke beklaagden bewezen.

De eerste beklaagde, een Italiaan, buitte de prostitutie uit van de eerste twee tienermeisjes. Het eerste slachtoffer was via Snapchat met hem in contact gebracht door iemand die ze had ontmoet op een plein in Luik. Hij gedroeg zich als een ‘loverboy’: hij misbruikte haar verliefdheid en overtuigde haar om zich te prostitueren door haar te tonen hoeveel geld dat opbracht. Hij gaf haar instructies over hoe ze zich moest prostitueren en bracht haar naar de plaatsen van prostitutie (huizen van klanten, appartementen of hotels). Toen zij te kennen gaf te willen stoppen met de prostitutie weigerde hij dat en eiste hij grote sommen geld van haar (7.000 euro en daarna 20.000 euro). De tarieven waren 100 euro per half uur, 150 euro per uur en ze ontving tussen de tien en vijftien klanten per dag. Het geld werd door de beklaagde gebruikt om huurauto’s, eten, Airbnb’s, cannabis en cocaïne te betalen. Onder druk van de beklaagde had het slachtoffer eerst gelogen over de rol die hij speelde, alvorens haar verklaring in te trekken.

De rechtbank sprak de tweede beklaagde, een Belgische, vrij van alle tenlasteleggingen, ook al gaf ze deze toe. Zij was zelf een ex-sekswerker, had een relatie met de eerste beklaagde en zou meermaals zijn opgesloten en mishandeld toen ze samenwoonden. Het eerste tienermeisje was aan haar voorgesteld door de eerste beklaagde. Zij was verantwoordelijk voor de foto’s, advertenties en afspraken op Redlights. Het tienermeisje gaf haar de helft van haar inkomsten en daarvan gaf zij de helft aan de eerste beklaagde. Op grond van het niet-bestraffingsbeginsel en de klachten waarin de beklaagde en haar omgeving het psychische en fysieke geweld door de mannelijke beklaagde aan de kaak hadden gesteld, oordeelde de rechtbank dat zij als ‘lovergirl’ had gehandeld zonder echte autonomie maar onder invloed van de mannelijke beklaagde, die als ‘loverboy’ handelde. De rechtbank wees erop dat ‘lovergirls’ zelf het slachtoffer zijn van ‘loverboys’. Zij plegen strafbare feiten om in de gunst van hun ‘loverboy’ te blijven. Het eerste slachtoffer speelde zelf de rol van ‘lovergirl’ om het derde tienermeisje te helpen werven en vervolgens samen het tweede tienermeisje tot prostitutie aan te zetten.

De derde beklaagde, een Belg, had een relatie met drie van de vier tienermeisjes nadat hij hen op straat had aangesproken. Hij had hen ervan overtuigd om zich te prostitueren en buitte hun prostitutie uit. Hij regelde de advertenties, de bewaking, het vervoer en de huisvesting. Het derde slachtoffer was een aantal weken met hem weggelopen. Toen de slachtoffers begonnen te twijfelen, gebruikte de beklaagde geweld.

De vierde beklaagde, ook een Belg, bevond zich in een staat van wettelijke herhaling en verscheen niet op het proces. Hij buitte de prostitutie van twee van de meisjes uit en streek twintig procent van de winst op. Hij was verantwoordelijk voor vervoer, advertenties, klanten en huisvesting.

De rechtbank herinnerde eraan dat het feit dat de meisjes zichzelf niet als slachtoffers zagen de tenlastelegging mensenhandel niet in de weg stond. De meisjes rebelleerden tegen het ouderlijke gezag, zodat er volgens de rechtbank sprake was van misbruik van hun kwetsbare situatie, een verzwarende omstandigheid. De beklaagden hanteerden een specifieke modus operandi en werkten samen voor het werven, opvangen, bewaken, vervoeren en onderbrengen van de tienermeisjes (via reserveringen in hotels en Airbnb’s en in een bordeel) en ze gingen georganiseerd te werk voor het innen van de winsten en het controleren van het prostitutiewerk. Onderzoek van de telefoons en van hotelcamera’s bracht de relatie tussen de beklaagden aan het licht.

Met betrekking tot de tenlastelegging mensenhandel weerhield de rechtbank de verzwarende omstandigheden van minderjarigheid, gewoonte, misbruik van een kwetsbare positie, bendevorming en geweld, bedreigingen en dwang op basis van de volgende elementen: het feit dat de meisjes in een ruimte leefden met personen die hen in de gaten hielden, met name wanneer ze klanten ontvingen; de regelmatige verandering van werk- en verblijfplaats; en het gebrek aan vrijheid om te komen en te gaan en aan autonomie bij het organiseren van hun werk.

De opgelegde straffen varieerden van drie tot zeven jaar gevangenis en van 24.000 tot 32.000 euro boete. Twee van de slachtoffers werden tijdens het proces vertegenwoordigd door hun ouders, die zich als wettelijke vertegenwoordigers burgerlijke partij hadden gesteld (van wie er een verstek gaf), in deze hoedanigheid en namens henzelf. De rechtbank veroordeelde de drie beklaagden hoofdelijk tot het betalen van 1.000 euro in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers, en tot het betalen van 500 euro in eigen naam.

De derde beklaagde tekende beroep aan. In een arrest van 15 maart 2022 oordeelde het hof van beroep van Luik dat alle aanklachten tegen de beklaagde gegrond bleven.