De rechtbank acht de tenlastelegging mensenhandel en diverse inbreuken op het Sociaal Strafwetboek tegenover meerdere beklaagden, die vennoten waren, en hun onderneming, actief in de afvalverwerking, als bewezen. Ze hadden onder andere een illegaal verblijvende arbeider van Marokkaanse nationaliteit in dienst. Tijdens een poging om de afvoerbuizen te ontstoppen liep deze een ernstig arbeidsongeval op (met verlies van een oog) maar zijn werkgevers ondernamen geen echte stappen bij een wetsverzekeraar of bij het Fonds voor Arbeidsongevallen met het oog op een schadevergoeding. Hij werkte bovendien bijna 10 uur per dag, 6 dagen per week, voor een dagloon van € 50. Uitgaande van het kortste uurrooster, zijnde 8 1/2 uur per dag, kwam dit neer op een uurloon van € 5,88, terwijl het baremabedrag binnen deze beroepssector € 10,30 bruto per uur bedraagt. Hij had geen enkele sociale dekking en bevond zich op het ogenblik van aanwerving in een precaire administratieve en sociale situatie.

De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging mensenhandel bewezen was, en dit op basis van de werkroosters en de gestorte lonen, het niet-aangeven van het arbeidsongeval en het feit dat de beklaagden slechts een beperkt deel van de financiële gevolgen van het ongeval voor hun rekening hebben genomen, terwijl de arbeider daar onmogelijk kon voor instaan, in het bijzonder door zijn langdurige arbeidsongeschiktheid.

De beklaagden werden veroordeeld tot werkstraffen en boetes. De onderneming kreeg een deels voorwaardelijke boete van € 2.000 (hetzij € 12.000 met de opdeciemen). De arbeider die zich burgerlijke partij had gesteld, kreeg bovendien achterstallige betalingen uitgekeerd ten bedrage van € 7.875,50, naast een provisioneel bedrag van € 1.000 voor de schade die hij had opgelopen door de mensenhandel en de diverse inbreuken op het Sociaal Strafwetboek.

Deze beslissing is definitief.