In deze zaak van mensensmokkel en mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting van een in Nigeria geboren jonge vrouw werden twee beklaagden vervolgd. Eén van de twee beklaagden was in het verleden al twee keer voor mensenhandel en een keer voor mensensmokkel veroordeeld.

Het slachtoffer was in 2018 opgevangen door een Amsterdams coördinatiecentrum voor mensenhandel. Dat centrum nam contact op met de Belgische federale gerechtelijke politie, zodat het slachtoffer kon worden opgevangen door een Belgisch gespecialiseerd centrum voor slachtoffers.

Op basis van vingerafdrukken bleek dat het slachtoffer een valse identiteit had en al gekend was bij de politie voor prostitutie. Als burgerlijke partij in het proces verklaarde zij dat ze vanaf 2013 gedwongen was om deze valse identiteit te gebruiken en aan raamprostitutie te doen in de buurt van het station Brussel-Noord, alvorens in 2018 naar Nederland te vluchten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent, gedetailleerd en geloofwaardig waren. Een psycholoog stelde een getuigschrift voor verstrekte hulp op rond de posttraumatische stress waaraan het slachtoffer leed.

De eerste Nigeriaanse beklaagde was al gekend bij de autoriteiten in het kader van een grootschalige Antwerpse zaak van mensensmokkel en -handel van jonge Nigeriaanse slachtoffers. De modus operandi in de Antwerpse zaak kwam overeen met die in de onderhavige zaak. De eerste (mannelijke) beklaagde was een kennis van de familie van het slachtoffer en bood haar een baan aan in Europa. Daarna bracht hij haar naar België en droeg haar over aan de tweede (vrouwelijke) beklaagde. Volgens het slachtoffer had de eerste beklaagde haar 45.000 euro aangerekend voor het transport en zette hij haar familie onder druk door meer te eisen dan het oorspronkelijke bedrag. De beklaagde ontkende geld te hebben ontvangen en met haar naar Italië en Portugal te zijn gereisd om valse paspoorten te verkrijgen, maar gaf uiteindelijk toch de mensensmokkel toe.

Het slachtoffer en de eerste beklaagde gaven tijdens hun verhoor aan dat de tweede Nigeriaanse beklaagde de prostitutie van het slachtoffer uitbuitte. Zij ontkende evenwel de feiten en beweerde de eerste beklaagde niet te kennen, ondanks het feit dat zij op hetzelfde adres ingeschreven waren en al vele jaren een relatie hadden. Gezien haar tegenstrijdige verklaringen veroordeelde de rechtbank de tweede beklaagde voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting met als verzwarende omstandigheid het misbruik van iemands kwetsbaarheid.

De twee beklaagden werden veroordeeld voor mensensmokkel met verzwarende omstandigheden en veroordeeld tot het betalen van een materiële en morele schadevergoeding van 5.000 euro aan de jonge Nigeriaanse. Aangezien deze zaak en de Antwerpse, waarin één van de beklaagde eerder was veroordeeld, door één opzet met elkaar verbonden waren, verwees de rechtbank naar de straf die in Antwerpen aan de beklaagde was opgelegd. Ze veroordeelde de vrouwelijke beklaagde voorts tot een autonome werkstraf van 200 uur en tot een boete van 8.000 euro. Nog een ander slachtoffer had zich burgerlijke partij gesteld, maar kwam niet opdagen tijdens het proces.

Deze uitspraak is definitief.