Vier Belgische beklaagden, waaronder een vennootschap, werden vervolgd voor mensenhandel met verzwarende omstandigheden van een Marokkaanse werknemer, die zich burgerlijke partij had gesteld. Ze werden ervan beschuldigd hem in hun bakkerij te hebben laten werken in omstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid.

De hoofdbeklaagde en de vennootschap werden ook vervolgd voor verschillende tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht.

De hoofdbeklaagde is de zaakvoerder van de vennootschap die een bakkerijactiviteit uitoefent, terwijl de twee andere beklaagden vennoten zijn.

In twee vestigingen werden verschillende controles uitgevoerd, waarvan twee 's nachts. Tijdens een eerste controle probeerde een arbeider te ontsnappen via de achterdeur maar de politie vond hem uiteindelijk, verstopt achter een container. Hij gaf een valse identiteit op en identiteitsdocumenten had hij niet. Later zou blijken dat het om de werknemer ging die hier het slachtoffer was. Tijdens een andere controle werd diezelfde werknemer met een gescheurd T-shirt als werkkledij aangetroffen terwijl hij aan het werk was. Hij was bovendien ter plaatse gehuisvest en hij sliep op een matras op de vloer in een lokaal met vochtplekken. Tijdens het verhoor door de sociale inspectie verklaarde de man dat hij in 2002 in België was aangekomen en dat hij tevergeefs een regularisatie had aangevraagd. Hij was tewerkgesteld in de twee werkplaatsen van de beklaagden en sliep altijd op de plek waar hij brood bakte. Hij werkte meer dan twaalf uur per dag, kreeg nooit vrij en werd soms 100, 200 of 250 euro per maand betaald. Elke avond liet één van de beklaagden hem via sms weten hoeveel broden hij moest bakken. Hij vertelde dat hij ademhalingsproblemen en allergieën had die verband hielden met zijn werkomstandigheden. Een buurt- en een telefonieonderzoek bevestigden de verklaringen van de werknemer.

De rechtbank stelde vast dat de beklaagden wel degelijk als werkgevers in de zin van het sociaal strafrecht moesten worden beschouwd. In een gedetailleerde motivering veroordeelde de rechtbank alle beklaagden voor mensenhandel en wees hij op verschillende elementen waaruit bleek dat de werknemer was tewerkgesteld in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid: zwaar werk 's nachts; gebrek aan uitrusting op vlak van veiligheid en hygiëne op het werk; werktijden en -ritme (zeven dagen op zeven, 's nachts); niet-betaling van het loon, wat de werknemer afhankelijk maakte en hem dwong onfatsoenlijke huisvestingsomstandigheden voor lief te nemen; slechte huisvestingsomstandigheden op de werkplek; de onmogelijkheid om een sociaal leven of een gezinsleven te hebben; gebrek aan sociale bescherming.

Het hof hield ook rekening met de verzwarende omstandigheden gezag over het slachtoffer en misbruik van een kwetsbare situatie. Listige kunstgrepen, bedreigingen en dwang werden daarentegen niet ondersteund door objectieve elementen uit het dossier. De rechtbank veroordeelde de hoofdbeklaagde en zijn vennootschap ook voor de tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht.

De hoofdbeklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met volledig uitstel en tot een boete van 6.000 euro, de twee andere beklaagden respectievelijk tot een gevangenisstraf van een jaar met uitstel en tot een boete van 3.000 euro, en tot de opschorting van de uitspraak van de veroordeling. De vennootschap werd veroordeeld tot een boete van 36.000 euro, deels met uitstel.

De vier beklaagden werden veroordeeld tot betaling aan de burgerlijke partij van een morele schadevergoeding van 4.000 euro. De rechtbank deed nog geen uitspraak voor het overige van de vordering, waarbij de burgerlijke partij de netto materiële schade die ze eist moest verduidelijken.

Deze beslissing is definitief.