Een Belg van Kameroense afkomst werd vervolgd voor mensensmokkel en oplichting tegenover een Kameroense onderdaan.

Hij werd ervan beschuldigd te hebben bijgedragen tot het verblijf van die laatste door hem onder zijn identiteit te hebben laten werken in een grote voedingsmarkt, en op die manier van een valse naam gebruik te hebben gemaakt, om zich zijn loon toe te eigenen. Het loon van de werknemer, die geen verblijfsvergunning in België had, werd immers gestort op de rekening van de beklaagde, die het slechts op onregelmatige en gedeeltelijke wijze terugbetaalde. Volgens de rechtbank stond het materiële element van de tenlastelegging mensensmokkel vast: door de Kameroense onderdaan toe te staan onder een valse identiteit te werken, heeft de beklaagde het hem makkelijker gemaakt om op het Belgische grondgebied te verblijven, ook al had deze laatste geen vergunning om hier te verblijven. De rechtbank meende echter dat de finaliteit om een vermogensvoordeel te verkrijgen niet kon worden hard gemaakt. Geen enkele financiële analyse kon het bedrag vaststellen dat door de beklaagde was ingehouden op het loon dat hij ontving als gevolg van de prestaties van de werknemer. De beklaagde gaf wel toe maandelijks zo'n 300 euro te hebben ingehouden om de extra belastingen door het hogere loon te kunnen betalen.

De rechtbank oordeelde dat niet kon worden uitgesloten dat de beklaagde de werknemer heeft willen helpen door hem onder zijn identiteit te laten werken maar dat hij tegelijk niet voor de financiële gevolgen ervan wou opdraaien. Het stond dan ook niet vast dat de beklaagde een vermogensvoordeel heeft willen nastreven door het verblijf van de werknemer te vergemakkelijken.

De rechtbank heeft de beklaagde daarom ook vrijgesproken van de tenlastelegging mensensmokkel, net als voor de tenlastelegging oplichting.

Er werd beroep aangetekend tegen deze beslissing.