In deze zaak had de hoofdverdachte een vernuft systeem opgezet met huizen van ontucht en uitbuiting van de prostitutie (systematisch gebruik van handelsvennootschappen, gebruik van valse contracten, fictieve huur,…). Hij werd voornamelijk vervolgd voor de aanwerving met het oog op prostitutie, het houden van een huis van ontucht en prostitutie en criminele organisatie. Samen met enkele medeverdachten werd hij eveneens vervolgd voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting ten aanzien van de drie jonge buitenlandse meisjes. In tegenstelling tot de correctionele rechtbank van Doornik die zich in eerste aanleg heeft uitgesproken (zie de beslissing van 21 juni 2012), stelde het Hof dat er in casu niet van mensenhandel kon worden gesproken omdat de beklaagden niet gehandeld hadden binnen een netwerk en dus niet onder het materieel toepassingsgebied vielen van de wetsbepaling. Het Hof bevestigde daarentegen wel de in eerste aanleg uitgesproken veroordelingen voor de aanwerving en uitbuiting van ontucht of prostitutie van talrijke jonge vrouwen, het houden van een huis van ontucht of prostitutie en criminele organisatie. Ze bevestigde eveneens de vrijspraak van de rechtspersonen.

De beslissing is momenteel het voorwerp van een cassatieberoep.