Het hof van beroep boog zich over een zaak van mensenhandel tegen een Italiaanse beklaagde die de prostitutie van een jonge Albanese vrouw had uitgebuit in Italië en vervolgens op verschillende plaatsen in België.

In een vonnis van 30 november 2021, dat bij verstek werd gewezen, had de correctionele rechtbank van Luik de beklaagde veroordeeld voor mensenhandel en uitbuiting van prostitutie, telkens met verzwarende omstandigheden. De zaak werd opgestart toen het slachtoffer een klacht indiende bij de federale gerechtelijke politie. Zij verklaarde dat ze als jonge Albanese studente de beklaagde in 2012 had ontmoet tijdens een vakantie in Italië en dat hij haar had verleid. Daarop besloot ze te stoppen met haar studies. Vervolgens gaf de beklaagde haar onderdak en sloot hij haar op. Hij nam haar paspoort en identiteitskaart af en dwong haar tot prostitutie met het argument dat hij geldproblemen had. Ze moest zich op straat prostitueren aan een hoog werkritme en werd geslagen als ze dat weigerde. De tarieven werden bepaald door de beklaagde en zij stond bijna constant onder zijn toezicht. Ze kwam in 2015 in België aan met valse papieren en moest een abortus ondergaan. Na haar abortus werd zij gedwongen om als sekswerker actief te zijn in bars in Sint-Truiden en Seraing, waar ze minstens 500 euro per dag moest verdienen.

De beklaagde werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, tot een boete van 24.000 euro en tot het betalen van een schadevergoeding van 307.200 euro aan het slachtoffer.

Het Openbaar Ministerie tekende beroep aan en verzocht om de tenlastelegging van uitbuiting van prostitutie in het licht van de hervorming van het seksueel strafrecht als volgt te herkwalificeren: pooierschap, misbruik van prostitutie met verzwarende omstandigheden en overtreding van de verboden met betrekking tot prostitutie. Het hof van beroep bevestigde, bij verstek, het vonnis met betrekking tot de tenlastelegging van mensenhandel met verzwarende omstandigheden, behalve die van het in gevaar brengen van het leven van het slachtoffer. Het hof was van oordeel dat dit niet was aangetoond en baseerde zich daarbij op het feit dat de abortus waarschijnlijk volgens de medische regels en zonder nadelige gevolgen voor het slachtoffer was uitgevoerd. Met betrekking tot de tenlastelegging van uitbuiting van prostitutie volgde het hof het Openbaar Ministerie door de tenlastelegging te herkwalificeren op basis van de artikelen in zijn beroepschrift. Het hof was evenwel van mening dat het vonnis niet voldeed aan de eisen van een billijke straf, gezien de manier waarop de beklaagde zijn partner fysiek en emotioneel mishandelde, waaruit een bijzondere minachting voor haar bleek, en de duur van het misdrijf. Daarom werd de gevangenisstraf verhoogd van vier naar zes jaar.