Het hof van beroep van Antwerpen boog zich over een zaak van mensenhandel met de ‘loverboy’-techniek. Deze zaak werd behandeld door de correctionele rechtbank van Antwerpen in een vonnis van 29 juni 2020. Drie beklaagden met de Belgische nationaliteit werden vervolgd voor verschillende feiten, waaronder mensenhandel, slagen en verwondingen, belaging en verkrachting. Alleen de eerste beklaagde en de tweede beklaagde werden voor mensenhandel vervolgd. De derde beklaagde werd louter vervolgd voor slagen en verwondingen. De hoofdbeklaagde was een ex-politicus en zakenman, de derde beklaagde een bekende acteur. Twee slachtoffers hadden zich burgerlijke partij gesteld.

Volgens de rechtbank was de hoofdbeklaagde schuldig aan de uitbuiting van de slachtoffers door hen bij hem thuis (onderdak) voor hem te laten werken (controle) in de prostitutie, en door actief op zoek te gaan naar nieuwe slachtoffers (werving). De andere beklaagde, die zijn partner was en zich eveneens prostitueerde, hielp bij de organisatie en bij de uitbuiting van de prostitutie.

De rechtbank veroordeelde hen eveneens voor de andere tenlasteleggingen. De derde beklaagde, die alleen maar vervolgd werd voor slagen en verwondingen, werd vrijgesproken.

De hoofdbeklaagde kreeg zeven jaar gevangenisstraf en een geldboete van 40.000 euro. De andere beklaagde drie jaar gevangenisstraf en een geldboete van 24.000 euro, deels met uitstel. De rechtbank hield er rekening mee dat zij zowel slachtoffer als mededader was. De burgerlijke partijen kregen respectievelijk één euro provisioneel en 3.500 euro morele schadevergoeding. De gevorderde materiële schadevergoeding van 15.000 euro werd geweigerd. Volgens de rechtbank kon deze seksuele activiteit niet als grondslag dienen voor een vordering tot schadevergoeding.

De hoofdbeklaagde tekende beroep aan. Het hof van beroep van Antwerpen riep in een tussenvonnis meerdere getuigen op evenals de twee burgerlijke partijen. Zij werden tijdens de zitting gehoord.

Het hof van beroep van Antwerpen beoordeelde de zaak in het licht van de nieuwe seksuele strafwet. Aangezien het oude artikel 380 Sw. is opgeheven werden de feiten geherkwalificeerd naar pooierschap onder artikel 433quater/1:

  • het organiseren van de prostitutie van een ander met als doel het bekomen van een voordeel, behalve in de gevallen die de wet bepaalt;
  • het bevorderen, ertoe aanzetten, aanmoedigen of vergemakkelijken van prostitutie met als doel het, rechtstreeks of onrechtstreeks, bekomen van een abnormaal economisch voordeel of elk ander abnormaal voordeel;
  • maatregelen nemen om het verlaten van de prostitutie te verhinderen of te bemoeilijken.

De tenlastelegging dat de beklaagde een van de meisjes naar een prostitutieafspraak had gebracht was bijgevolg niet meer strafbaar. Voor deze feiten werd hij dus ontslagen van rechtsvervolging.

Het hof bevestigde ook dat de redelijke termijn overschreden was ondanks de complexiteit van de zaak en het feit dat er geen periodes van stilstand waren en hield daarmee rekening bij de straftoemeting.

Het hof twijfelde niet aan de geloofwaardige en consistente verklaringen van alle betrokken getuigen. De beklaagde ging bewust op zoek naar vrouwen die in de problemen zaten omwille van een drugsverslaving, geldgebrek of het feit dat ze geen dak boven hun hoofd hadden. De beklaagde snelde hen te hulp door hun geld, goederen en/of onderdak te verschaffen en vervolgens buitte hij hun zwakheid uit om harde seks met hen te hebben, al dan niet tegen betaling of vergoeding in natura. Van sommige van deze vrouwen werd dan nadien de prostitutie uitgebuit, waarbij zij geen andere keuze hadden, gelet op hun precaire situatie, om dat te ondergaan. Toen hij een relatie had met de tweede beklaagde, liet hij de praktische kant van de uitbuiting van de slachtoffers aan haar over.

Het hof motiveerde ten aanzien van elk meisje waarom er sprake was van mensenhandel. Zo had de beklaagde een van de slachtoffers geworven (opgehaald uit een daklozencentrum), opgevangen en gehuisvest in een hotel met het oog op de uitbuiting van haar prostitutie. Hij deed dat op een moment dat zij dakloos was en financiële problemen had, waardoor hij ook controle over haar had en misbruik maakte van haar precaire situatie. Dat het slachtoffer zelf vrijwillig contact met de beklaagde opnam en om hulp vroeg doet daaraan geen afbreuk. Dat het slachtoffer al voordien actief was als sekswerker was evenmin van belang. Het hof achtte de feiten van mensenhandel bewezen.

Het hof hervormde de straf tot vijf jaar gevangenisstraf, waarvan drie jaar met uitstel, en tot een geldboete van 18.000 euro. De beklaagde moest een schadevergoeding betalen aan de twee slachtoffers van respectievelijk 15.000 euro en 3.500 euro (moreel en materieel vermengd).