Het hof boog zich over een zaak van mensensmokkel en uitbuiting van de prostitutie van jonge Latijns-Amerikaanse vrouwen in appartementen. Deze zaak werd op 27 oktober 2021 in eerste aanleg behandeld door de correctionele rechtbank van Charleroi.

Veertien beklaagden met uiteenlopende nationaliteiten (de Braziliaanse, Belgische, Peruviaanse, Franse en Marokkaanse) werden vervolgd, de meesten van hen voor uitbuiting van prostitutie met verzwarende omstandigheden, mensensmokkel met verzwarende omstandigheden en criminele organisatie. Een aantal beklaagden werd beschuldigd van het ter beschikking stellen van kamers voor prostitutie en een van hen van het bezit en de verkoop van verdovende middelen. Twee beklaagden stonden eveneens terecht voor mensenhandel met verzwarende omstandigheden. Drie slachtoffers stelden zich burgerlijke partij, net als Myria. De zaak omvatte twee parallelle onderzoeken die werden samengevoegd en die twee prostitutienetwerken aan het licht brachten. De correctionele rechtbank veroordeelde de eerste negen beklaagden die betrokken waren bij het eerste netwerk voor het merendeel van de tenlasteleggingen. De rechtbank was van oordeel dat de tenlastelegging mensensmokkel bewezen was omdat de uitbuiting van de prostitutie van de slachtoffers hen in staat had gesteld om in België in hun levensonderhoud te voorzien en onderdak te vinden. Deze uitbuiting had dus bijgedragen tot hun verblijf in België.

Drie beklaagden werkten als telefonistes. Zij beantwoordden telefoontjes van klanten, maakten afspraken, gaven de prostitutieplaatsen door, verwittigden de sekswerkers, controleerden de duur en de voorwaarden van de diensten en brachten vervolgens verslag uit aan de hoofdbeklaagde, een Braziliaanse die de leiding had over het eerste prostitutienetwerk. Zij bepaalde de rollen van de verschillende leden en gaf instructies over de opvang van de sekswerkers.

Het Openbaar Ministerie en twee van de drie beklaagde telefonistes, een moeder en haar dochter, gingen in hoger beroep.

De aanklacht luidde: mensensmokkel en uitbuiting van de prostitutie van anderen, met verzwarende omstandigheden, en deelname aan een criminele organisatie. De beklaagden werden veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf (met uitstel voor vijf jaar) en tot een boete van 3.000 euro (met uitstel voor drie jaar). Zij betwistten de feiten van de zaak niet, maar verzochten om hun vrijspraak op grond van het algemene rechtsbeginsel van onoverkomelijke dwaling. Ze voerden aan dat ze vanwege hun Peruviaanse afkomst niet vertrouwd waren met de Belgische wetgeving en daardoor niet wisten dat zij iets illegaals deden door te profiteren van de prostitutie van anderen.

Het hof van beroep hield rekening met het feit dat de beklaagden zich hadden laten vertellen dat de WhatsApp-app meer bescherming bood tegen de politie, en met het feit dat zij hun illegale activiteiten hadden voortgezet na de arrestatie van een collega- telefoniste door de politie. Het hof noemde het ongeloofwaardig dat zij zouden hebben gedacht dat dit louter verband hield met het niet-aangeven van de bedrijfsactiviteiten en niet met mensensmokkel, uitbuiting van de prostitutie van anderen en deelname aan een criminele organisatie. Gezien de hervorming van het seksueel strafrecht herkwalificeerde het hof de tenlastelegging uitbuiting van de prostitutie van anderen naar pooierschap en misbruik van prostitutie met verzwarende omstandigheden en handhaafde het de straffen en verbeurdverklaringen die in eerste aanleg waren uitgesproken. De beklaagden werden veroordeeld tot het betalen van een morele schadevergoeding van 1 euro aan Myria.