Het hof sprak zich uit over inbreuken op het sociaal strafrecht en mensenhandel met het oog op economische uitbuiting, met verzwarende omstandigheden, van een Marokkaanse werknemer in een Brusselse snackbar. De snackbar werd meermaals gecontroleerd door de politie en door de inspectiediensten (sociale inspectie en Toezicht op de Sociale Wetten). Tijdens de laatste controle in 2017 door de inspectie Toezicht op de Sociale Wetten onder begeleiding van de politie probeerde een man te vluchten. Het ging om de werknemer die zich burgerlijke partij zou stellen. De man verklaarde sinds 2006 in België te verblijven en aanwezig te zijn geweest bij een controle in 2013, waarbij hij was gevlucht omdat hij geen papieren had en illegaal in België verbleef. Hij verklaarde dat hij al vier jaar in de snackbar werkte, tussen acht en negen uur per dag (van 17 uur of 18 uur tot 2 uur), zeven dagen op zeven, zonder vrije dagen, voor een dagloon van dertig euro dat contant werd betaald. Hij kookte en serveerde de maaltijden. De beklaagde, een Marokkaan, had nooit stappen ondernomen om een arbeidsvergunning voor de werknemer te regelen.

In een vonnis van 11 december 2018, oordeelde de Franstalige correctionele rechtbank van Brussel  dat de arbeidsomstandigheden in strijd waren met de menselijke waardigheid en dat de beklaagde misbruik maakte van de precaire situatie van de werknemer. Deze laatste durfde geen contact op te nemen met de politie uit angst gerepatrieerd te worden. De rechtbank achtte de beklaagde schuldig aan mensenhandel met verzwarende omstandigheden en aan inbreuken tegen het sociaal strafrecht en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van vijftien maanden (volledig met uitstel) en tot een boete van 12.000 euro. De rechtbank kende de burgerlijke partij een aanzienlijke schadevergoeding toe, namelijk 10.000 euro voor de materiële schade en 5.000 euro voor de morele schade.

De beklaagde en het Openbaar Ministerie gingen in beroep. De saisine van het hof van beroep van Brussel met betrekking tot de schuld was beperkt tot de tenlastelegging inzake mensenhandel. Het hof was eveneens van oordeel dat er sprake was van mensenhandel. Het hield rekening met het feit dat het slachtoffer bij elke controle in de snackbar klanten bediende of probeerde te vluchten. De verklaring van de beklaagde dat hij het slachtoffer af en toe te hulp schoot in ruil voor wat hulp in zijn snackbar was volgens het hof niet geloofwaardig. Het hof hield ook rekening met het lage uurloon, het ontbreken van vrije dagen gedurende een lange periode en de arbeidsomstandigheden die in strijd waren met de Codex over het welzijn op het werk, maar die het slachtoffer niet kon weigeren gezien zijn precaire sociale en administratieve situatie. De gevangenisstraf en de geldboete werden bevestigd, maar er werd een uitstel van drie jaar toegekend voor de helft van de geldboete gezien de feiten lang geleden waren gebeurd, de familiale verplichtingen van de beklaagde en het ontbreken van nieuwe strafbare feiten. Het hof behield de schatting van de materiële en morele schade door de eerste rechter.