Het hof heeft een vonnis van de Franstalige correctionele rechtbank van Brussel van 4 november 2019 in een zaak binnen de voetbalsector gedeeltelijk hervormd. Een koppel, onder meer de voormalige voorzitter van een Brusselse voetbalclub, werd vervolgd voor mensenhandel ten aanzien van een Nigeriaanse voetballer. Ze werden ervan beschuldigd deze voetballer te hebben aangeworven, gehuisvest en opgevangen om hem te laten werken in omstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid (ontoereikende vergoeding, niet-nakomen van beloftes en inhouden van zijn paspoort). Ze werden ook vervolgd voor valsheid in geschrifte (vervalsing van een loonbriefje om te doen uitschijnen dat de voetballer betaald werd volgens de afspraken met de voetbalclub) en, samen met de vzw die de voetbalclub beheert, voor meerdere sociaalrechtelijke inbreuken (geen onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, geen arbeidsongevallenverzekering, geen kwartaalaangifte bij de RSZ, niet-betaling van het loon).

In 2014 wilde de voetbalclub, waarvan de spelers tot dan toe uitsluitend amateurs waren, een of meer professionele spelers aantrekken. De club trok een jonge Nigeriaan aan die eerder bij andere clubs actief was geweest. De speler verbleef illegaal in België. Hij werd ondergebracht in de gezinswoning van de beklaagden en ontving wat zakgeld. Hij had nooit een dienstwoning gekregen en maar een klein deel van zijn salaris ontvangen. Hij zou twee keer 700 euro hebben gekregen. Bovendien was hij niet ingeschreven bij de RSZ, werkte hij zonder sociale bescherming en was hij volledig afhankelijk van de beklaagden, die zijn paspoort hadden afgenomen. In januari 2015 werd hij uit het huis van de beklaagden gezet.

De rechtbank had de beklaagden veroordeeld voor alle tenlasteleggingen. Zij oordeelde dat de tenlastelegging mensenhandel bewezen was. Hoewel het slachtoffer in comfortabele omstandigheden was gehuisvest, oordeelde de rechtbank dat andere criteria een aantasting vormden van de menselijke waardigheid: het ontbreken van sociale bescherming, het niet- betalen van de overeengekomen vergoeding (in dit geval een paar ontvangen bedragen die veel lager waren dan de vergoeding waar hij recht op had, wat hem afhankelijk maakte van de beklaagden), en het inhouden van het paspoort. De rechtbank had de twee beklaagden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met uitstel en tot een geldboete van 4.800 euro. Daarnaast werd de vzw bij verstek veroordeeld tot een boete van 18.000 euro voor de sociaalrechtelijke feiten. De rechtbank veroordeelde de twee beklaagden tot betaling aan de voetballer van een morele schadevergoeding van 2.500 euro voor de tenlastelegging mensenhandel, en de twee beklaagden en de vzw tot betaling van een euro provisioneel voor inkomstenderving en 1.500 euro voor morele schade vanwege de inbreuken op de sociale wetgeving.

Een van de twee beklaagden ging in hoger beroep, gevolgd door het Openbaar Ministerie. De medebeklaagde ging niet in beroep.

Het hof bevestigde de veroordelingen voor de sociaalrechtelijke inbreuken. Alleen de periode waarin de strafbare feiten waren gepleegd werd herzien, omdat het hof van mening was dat deze begon op het moment dat het contract van het slachtoffer als betaalde voetballer inging. Het hof sprak de beklaagde evenwel vrij van de tenlastelegging mensenhandel. Volgens het hof stonden de verblijfsvoorwaarden niet ter discussie en waren er geen opmerkingen of klachten over het werk zelf (de sportieve activiteiten), de duur en de arbeidsomstandigheden. Voorts was het hof van mening dat het inhouden van het paspoort een neutraal element is met betrekking tot mensenhandel, in die zin dat het een verzwarende omstandigheid is en geen constitutief element. Het hof kende de beklaagde een gewone opschorting van de uitspraak van de veroordeling toe.

Het hof behield het vonnis op burgerrechtelijk vlak, met uitzondering van de betaling van 2.500 euro aan de burgerlijke partij voor morele schade in verband met de tenlastelegging mensenhandel, gezien de vrijspraak van de beklaagde op dat punt.