Vier Iraakse beklaagden stonden terecht voor mensenmokkel.

Het dossier werd opgestart toen de politie op een avond een achtervolging inzette op een bestelwagen die een stuk aan het spookrijden was. Tijdens de achtervolging trachtte de bestuurder verschillende politievoertuigen van de weg te rijden. De bestuurder verloor daarbij de controle over de bestelwagen, het voertuig ging verschillende keren over kop en kwam uiteindelijk terecht in de berm. In het voertuig bleken zestien personen te hebben gezeten, deze dienden allen voor verzorging naar het ziekenhuis te worden overgebracht. Onder hen waren er dertien zwaargewonden en drie lichtgewonden. Twee kinderen waren in levensgevaar. Het waren allemaal transitmigranten die op doortocht waren richting het Verenigd Koninkrijk. Onmiddellijk waren er aanwijzingen dat het ging om een transport uitgevoerd door vier mensensmokkelaars, waarbij twaalf personen werden overgebracht van het kamp in Duinkerken naar België om zo in een vrachtwagen richting het Verenigd Koninkrijk te gaan. Na verschillende verhoren werd duidelijk wie welke rol speelde bij het transport.

De slachtoffers verklaarden dat ze naar het Verenigd Koninkrijk wilden reizen en dat ze tussen 2.000 euro en 9.000 dollar per persoon hadden betaald. Verschillende slachtoffers hadden al een poging of pogingen ondernomen om het Verenigd Koninkrijk te bereiken. De beklaagden verklaarden bij hun arrestaties niets met de mensensmokkel te maken te hebben en zelf slachtoffer te zijn van mensensmokkel. Uit het onderzoek bleek dat de eerste beklaagde een hulpje was van de smokkelaars (smokkelloopjongen). Hij moest onder andere kijken of de vrachtwagens toegankelijk waren of niet. De tweede beklaagde begeleidde de personen in het bos en hielp ze mee instappen in de vrachtwagens en controleerde ze ook. De derde beklaagde bleek de chauffeur van de bestelwagen te zijn. Hij ontkende dit met klem. De vierde beklaagde werd geïdentificeerd als de topsmokkelaar: de verantwoordelijke. De andere mensensmokkelaars moesten verantwoording afleggen aan hem. Het onderzoek bestond eveneens uit een telefonieonderzoek en een DNAanalyse. Hiermee werden de hoofdharen die gevonden waren in een pruik die gedragen geweest zou zijn door de bestuurder vergeleken met de referentieprofielen van de verdachten. Dit staal bevestigde dat de derde beklaagde wel degelijk de chauffeur was.

De Nederlandstalige correctionele rechtbank van Brussel oordeelde in haar vonnis van 6 februari 2018, dat de tenlastelegging van mensensmokkel gegrond was en nam verschillende verzwarende omstandigheden in rekening nl. de minderjarigheid van drie slachtoffers, misbruik van de kwetsbare toestand, deelname aan criminele organisatie en dat van de betrokken activiteit een gewoonte was gemaakt.

Gezien de verschillende rollen van de beklaagden werden er verschillende straffen uitgesproken.

Verschillende beklaagden en het openbaar ministerie hadden beroep ingesteld tegen het vonnis.

In haar arrest volgde het hof van beroep de beklaagden niet in hun verweer dat ze ook slachtoffers waren van mensensmokkelaars. Een van de beklaagden hield vol in zijn verdediging dat hij noch direct noch indirect een vermogensvoordeel heeft gehad uit zijn activiteiten. Het hof oordeelde echter dat hij zijn diensten ter beschikking stelde van de criminele organisatie in ruil voor een gratis transport naar GrootBrittannië. Het hof meende wel dat hij een mindere rol had dan de andere mensensmokkelaars aangezien hij geen beslissingsbevoegdheid had.

Wat betreft de straftoemeting bevestigde het hof de straffen van de eerste rechter behalve voor de derde beklaagde. Voor deze laatste werd de straf door de eerste rechter gezien de context als ontoereikend beschouwd. Zijn straf werd opgetrokken naar een gevangenisstraf van 7 jaar.