Het hof boog zich over een dossier rond mensensmokkel met bootjes op de Noordzee in het kader van een Iraaks-Koerdisch smokkelnetwerk. Een beklaagde met de Iraanse nationaliteit werd vervolgd als dader of mededader van mensensmokkel met verzwarende omstandigheden in oktober 2021. Drie slachtoffers en Payoke stelden zich burgerlijke partij. Drie slachtoffers, die allemaal de Iraanse nationaliteit hadden, kregen het statuut van slachtoffer van mensensmokkel met verzwarende omstandigheden.

In het najaar van 2021 werd er na een noodoproep een vaartuig gelokaliseerd op de Noordzee, waarna er een reddingsoperatie volgde waarbij enkele opvarenden met een helikopter naar het ziekenhuis werden overgevlogen voor dringende verzorging. In totaal waren er vierentwintig personen aan boord en zij bleken meer dan een dag op zee te zijn geweest, afgevaren van de Noord-Franse kust.

Uit gesprekken met meerdere opvarenden bleek dat zij zich slachtoffers van mensensmokkel voelden. Een van de opvarenden, de beklaagde, verklaarde evenwel spontaan zelf betrokken te zijn geweest bij de praktijken van mensensmokkel.

Toen de man hoorde dat hij zelf als verdachte werd beschouwd voor medewerking aan mensensmokkel trok hij zijn verklaringen opnieuw in. Hij werd gearresteerd en vervolgd voor mensensmokkel. Tijdens het onderzoek werden er meerdere gsm’s bij hem aangetroffen, naast cash geld.

Ook de drie slachtoffers werden bevraagd, er werd een retro uitgevoerd op een telefoonnummer, het buitenland werd bevraagd en de zestien aangetroffen gsm’s werden uitgelezen. Uit de verklaringen van de slachtoffers bleek dat er een zestal smokkelaars actief waren op de stranden en dat ze geweld en pepperspray gebruikten tegen de gesmokkelde personen. De beklaagde werd door minstens een slachtoffer herkend als diegene die aan het roer van de boot stond. In het buitenland was hij gekend voor verschillende criminele feiten. Hij was er zelfs veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaar wegens gewapende overvallen. Uit het telefonieonderzoek bleek dat de beklaagde vaak communiceerde over welke personen betaald hadden en mee op de bootjes mochten, over de betaling aan de “bureaus” in Londen en Turkije, over de asielprocedure in het VK, het boeken van hotels in de regio van Calais, …

De correctionele rechtbank van Brugge oordeelde in een vonnis van 22 juni 2022 dat de beklaagde als een mensensmokkelaar moest worden beschouw. Het winstoogmerk is een van de constitutieve bestanddelen van het misdrijf mensensmokkel, niet het effectieve realiseren ervan. Voor de schuldigverklaring aan mededaderschap is vereist dat de beklaagde wist dat hij door zijn handeling bijdroeg tot de smokkel, zonder dat het moet vaststaan dat hij een direct of indirect vermogensvoordeel heeft beoogd of heeft verkregen. Een voordeel kan ook bestaan uit bijvoorbeeld een gratis eigen overtocht of een eigen overtocht tegen verminderde prijs.

De beklaagde had het leven van de gesmokkelde personen in gevaar gebracht. Zij hadden twee volle nachten op een woelige zee doorgebracht in een totaal ongeschikt bootje met een kapotte buitenmotor dat bovendien water maakte. Er was geen enkele vorm van navigatie of signalisatie. De reddingsvesten waren compleet ontoereikend. Het was perfect plausibel dat de tocht fataal had kunnen aflopen, aangezien de Noordzee een van de drukst bevaren zeeroutes ter wereld is. De slachtoffers hadden geen andere keuze omwille van hun precaire situatie.

De enige elementen die nog enigszins in het voordeel van de beklaagde pleitten waren het feit dat hij bereid was om namen te noemen van de (overige) smokkelaars en dat hij zichzelf evenzeer blootstelde aan levensgevaarlijke omstandigheden door mee de oversteek te maken.

Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en tot een geldboete van 184.000 euro. Twee slachtoffers kregen een schadevergoeding van 500 euro voor de materiële schade en 2.500 euro voor de morele schade. Een slachtoffer kreeg een morele en materiële schadevergoeding van 2.001 euro. Payoke kreeg een schadevergoeding van 2.500 euro.

De beklaagde tekende beroep aan.

Het hof bevestigde in grote lijnen het vonnis. Het hof meende dat het feit dat de beklaagde als mededader van het misdrijf mensensmokkel vervolgd werd niet betekende dat alle door hem gestelde deelnemingsgedragingen alle constitutieve bestanddelen van het hoofdfeit moesten bevatten. Het is noodzakelijk maar voldoende dat de dader van de deelnemingshandeling bijdraagt aan het misdrijf op een van de manieren uit de artikels 66 en 67 van het Strafwetboek en dat er een deelnemingsopzet is, namelijk dat hij wetens en willens heeft meegewerkt aan het organiseren van de mensensmokkel. Het volstaat dat hij kennis heeft van een misdrijf. Hij hoeft evenwel niet van alle uitvoeringsmodaliteiten op de hoogte te zijn. Op basis van het onderzoek stond vast dat hij cruciale hulp verleende aan het organiseren van de smokkel en dat hij minstens had bijgedragen aan het vermogensvoordeel. Het was duidelijk dat de beklaagde een uitvoerende rol had binnen de criminele organisatie van de smokkelaars, gesitueerd in het lagere middenkader.

Het hof veroordeelde hem tot vijf jaar gevangenisstraf en bevestigde voor het overige het vonnis.