Het hof van beroep van Gent sprak zich uit over een vonnis van de correctionele rechtbank van Brugge dat dateert van 27 november 2020. Het is een zaak van mensenhandel met het oog op economische uitbuiting binnen de transportsector.  

Bij deze zaak ging het om een carrousel van frauduleuze detacheringen en onopzettelijke doodslag waarbij zes beklaagden werden vervolgd. De tweede beklaagde en de derde beklaagde waren transportbedrijven. De eerste beklaagde (een natuurlijke persoon) stond in voor de dagelijkse leiding. De vierde beklaagde (vennootschap) trad op als afgevaardigd bestuurster voor de tweede, de derde beklaagde en de vijfde beklaagde (ook vennootschappen). De vijfde beklaagde was gespecialiseerd in de verkoop van nieuwe en gebruikte paletten. De zesde beklaagde was de werkgever van de palletherstellers.

De zes beklaagden werden vervolgd wegens mensenhandel van vijf Poolse werknemers, van wie er twee overleden zijn door een brand in een loods die dienstdeed als slaapruimte voor de arbeiders. De hoofdbeklaagde en twee bedrijven werden eveneens vervolgd voor onopzettelijke doodslag jegens de twee overleden Poolse mecaniciens. Bij de andere tenlasteleggingen ging het om onvrijwillige slagen en verwondingen, niet-naleving van het sociaal strafrecht en huisjesmelkerij.

Uit het dossier bleek dat verschillende ondernemingen waren opgezet in een carrousel van detacheringen om frauduleus aan de toepassing van de Belgische wetgeving te ontkomen. Het personeel werd frauduleus gelijktijdig in Polen en in België tewerkgesteld waarbij de in België actieve Poolse werknemers zelfs niet wisten voor welke Poolse firma zij werkzaam waren. De beweerde Poolse onderaannemer fungeerde in werkelijkheid louter als een doorgeefluik van goedkoop personeel dat enkel en alleen in België tewerkgesteld werd en derhalve onder het gezag stond van de Belgische klant.

De rechtbank achtte de feiten bewezen, waaronder de feiten van mensenhandel.

De eerste beklaagde werd schuldig bevonden aan onopzettelijke doding, onopzettelijke slagen en verwondingen en mensenhandel van verschillende werknemers, en huisjesmelkerij. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met gedeeltelijk uitstel en tot een geldboete van 60.000 euro waarvan de helft met uitstel voor drie jaar. De zesde beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met gedeeltelijk uitstel en tot een geldboete van 15.000 euro waarvan 3.000 euro met uitstel voor een periode van drie jaar. De andere beklaagden werden veroordeeld tot geldboetes van 18.000 euro of 45.000 euro met gedeeltelijk uitstel. Een bedrag van 1.475.408,03 euro werd verbeurdverklaard.

De moeder van een van de overleden Poolse mecaniciens die zich burgerlijke partij had gesteld kreeg een schadevergoeding van 15.000 euro voor vermengde morele en materiële schade. Myria kreeg een schadevergoeding van 5.000 euro voor vermengde morele en materiële schade.

In beroep hadden de beklaagden de schending van de rechten van verdediging en de verjaring ingeroepen maar het hof ging niet mee in hun redenering. Het hof oordeelde dat de vijf Poolse arbeiders die overleden waren of gewond raakten in de brand in de loods ontegensprekelijk gekwalificeerd moesten worden als slachtoffers van mensenhandel. De vijf slachtoffers werden allemaal geworven en gehuisvest door de eerste beklaagde en de firma’s die rond zijn persoon waren opgebouwd. Het hof oordeelde dat zij zich in een situatie bevonden die in strijd was met de menselijke waardigheid. Volgens het hof waren de feiten bewezen.

Het hof oordeelde dat het duidelijk was dat de slaapplaats een loods betrof, die geenszins kon doorgaan voor een volwaardige gezinswoning om zestien personen in menswaardige omstandigheden te huisvesten, met maar één toilet, lavabo en douche. De elektriciteit was bovendien gebrekkig en rudimentair, de loods werd heringericht met brandbaar isolatiemateriaal, …

Daarnaast vormden ook de werkomstandigheden en de verloning een schending van de menselijke waardigheid. Daarbij moet er vooral worden bekeken wat de facto werd betaald voor het aantal te presteren uren. De Belgische lonen moesten daarbij in acht worden genomen om na te gaan of een loon al dan niet aanvaardbaar is. Uit het strafdossier blijkt voldoende dat de slachtoffers werden ingeschakeld in ruil voor een verloning die de grens van de menselijke waardigheid niet bereikte. Bij wijze van voorbeeld verwijst het hof naar verklaringen van een slachtoffer dat 6 euro per uur verdiende en 1.500 euro per maand (wat neerkomt op 250 werkuren en 25 werkdagen van 10 uren). Anderen hadden verklaard dat zij 800 euro per maand verdienden, wat neerkwam op 5 euro per uur met daarbovenop ‘gratis’ ‘huisvesting’. Gelet op deze vaststellingen stond het voor het hof vast dat de verdiensten in strijd waren met de menselijke waardigheid, mede gelet op de arbeidsduur.

Volgens het hof was het duidelijk dat alle beklaagden noodzakelijke medehulp geleverd hadden, en dat door mee te werken aan de werving, de overbrenging en de huisvesting van de Poolse arbeiders.

Wat de vijfde beklaagde en de zesde beklaagde betreft, waaronder een vennootschap, hervormde het hof het vonnis en sprak het de beklaagden vrij voor de mensenhandel ten aanzien van de drie slachtoffers die waren tewerkgesteld als mecanicien. Zij hadden namelijk alleen een verantwoordelijkheid gehad ten aanzien van de palletherstellers en niet ten aanzien van de mecaniciens en de chauffeurs

De eerste beklaagde werd opnieuw schuldig bevonden aan onopzettelijke doding, onopzettelijke slagen en verwondingen en mensenhandel van verschillende werknemers, en huisjesmelkerij. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met uitstel op vijf jaar en tot een geldboete van 25.000 euro. Hij werd voor tien jaar ontzet uit zijn rechten en een bedrag van 924.000 euro werd verbeurdverklaard. De zesde beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met volledig uitstel op vijf jaar en tot een geldboete van 18.000 euro.

De andere beklaagden werden veroordeeld tot geldboetes tussen de 30.000 euro en de 60.000 euro zonder uitstel. Grote bedragen werden verbeurdverklaard maar de bedragen werden door het hof aangepast.

De schadevergoedingen voor de burgerlijke partijen werden bevestigd, behalve voor wat de gedeeltelijke vrijspraken betreft voor de vijfde beklaagde en de zesde beklaagde.

Tegen deze beslissing werd een cassatieberoep aangetekend.