Dit dossier betreft jonge tienermeisjes die werden uitgebuit via de ‘loverboy’-techniek. Vier beklaagden (onder wie een vrouw) werden vervolgd voor meerdere tenlasteleggingen: mensenhandel, aanzetten tot en uitbuiten van prostitutie, reclame maken voor prostitutie van minderjarigen, telkens met verzwarende omstandigheden, en bendevorming. De slachtoffers waren vier jonge tienermeisjes, die minderjarig waren op het moment van de feiten, van wie er drie jonger waren dan zestien jaar. Ze werden tussen november 2019 en december 2020 uitgebuit in Luik, Aarlen en Brussel. De beklaagde deed een beroep op het niet- bestraffingsbeginsel.

De zaak werd opgestart toen in 2020 een klant aan Child Focus meldde dat hij via een advertentie op de website Redlights een afspraak had gemaakt in een flat in Luik met een sekswerker die minderjarig bleek te zijn. Er volgde een videoverhoor van het meisje. Er werden twee huiszoekingen uitgevoerd. Vervolgens dienden twee andere tienermeisjes een klacht in. Zij verklaarden dat ze zich prostitueerden via Redlights. Zij stelden dat ze in contact waren gekomen met het eerste meisje, dat hen tot die activiteit had overgehaald en in contact had gebracht met de beklaagden. Tijdens hun verhoor verklaarden de tieners dat ze een vierde slachtoffer hadden ontmoet, wat werd bevestigd door onderzoek van de telefoon van een van de beklaagden en van de contactgegevens en foto’s bij de advertenties die op de Redlights-website waren gepubliceerd, ook al ontkende het vierde meisje dat zij zich zou hebben geprostitueerd.

In een vonnis van 15 juli 2021 achtte de correctionele rechtbank van Luik alle tenlasteleggingen tegen de mannelijke beklaagden bewezen.

De eerste beklaagde, een Italiaan, buitte de prostitutie uit van de eerste twee tienermeisjes. Hij gedroeg zich hierbij als een loverboy.

De rechtbank sprak de tweede beklaagde, een Belgische, vrij van alle tenlasteleggingen, ook al gaf ze deze toe. Zij was zelf een ex-sekswerker, had een relatie met de eerste beklaagde en zou meermaals zijn opgesloten en mishandeld toen ze samenwoonden.

De derde beklaagde, een Belg, had een relatie met drie van de vier tienermeisjes nadat hij hen op straat had aangesproken. Hij had hen ervan overtuigd om zich te prostitueren en buitte hun prostitutie uit. Hij regelde de advertenties, de bewaking, het vervoer en de huisvesting. Het derde slachtoffer was een aantal weken met hem weggelopen. Toen de slachtoffers begonnen te twijfelen, gebruikte de beklaagde geweld.

De vierde beklaagde, ook een Belg, bevond zich in een staat van wettelijke herhaling en verscheen niet op het proces. Hij buitte de prostitutie van twee van de meisjes uit en streek twintig procent van de winst op. Hij was verantwoordelijk voor vervoer, advertenties, klanten en huisvesting.

Met betrekking tot de tenlastelegging mensenhandel weerhield de rechtbank de verzwarende omstandigheden van minderjarigheid, gewoonte, misbruik van een kwetsbare positie, bendevorming en geweld, bedreigingen en dwang op basis van de volgende elementen: het feit dat de meisjes in een ruimte leefden met personen die hen in de gaten hielden, met name wanneer ze klanten ontvingen; de regelmatige verandering van werk- en verblijfplaats; en het gebrek aan vrijheid om te komen en te gaan en aan autonomie bij het organiseren van hun werk.

De opgelegde straffen varieerden van drie tot zeven jaar gevangenis en van 24.000 tot 32.000 euro boete. Twee van de slachtoffers werden tijdens het proces vertegenwoordigd door hun ouders, die zich als wettelijke vertegenwoordigers burgerlijke partij hadden gesteld (van wie er een verstek gaf), in deze hoedanigheid en namens henzelf. De rechtbank veroordeelde de drie beklaagden hoofdelijk tot het betalen van 1.000 euro in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers, en tot het betalen van 500 euro in eigen naam.

De derde beklaagde tekende beroep aan. Het hof van beroep van Luik oordeelde dat alle aanklachten tegen de beklaagde gegrond bleven. Het bevestigde zowel de geldboete als de burgerrechtelijke veroordeling. Het hof verhoogde de gevangenisstraf tot tien jaar (in plaats van zeven) vanwege de extreme ernst van de feiten en het aantal slachtoffers.