Acht beklaagden met de Chinese nationaliteit stonden terecht voor verschillende tenlasteleggingen. Dit betrof onder andere mensenhandel met als doel de uitbuiting van prostitutie, mensensmokkel, afpersing, poging tot afpersing, leider van een vereniging van misdadigers, actieve omkoping, drugsbezit, beslissingen in criminele organisatie, valsheid en bedrieglijk opzet valse stukken, witwassen, deelneming aan een criminele organisatie en onwettig verblijf. Eén slachtoffer en PAG-ASA stelden zich burgerlijke partij bij deze zaak.

De rechtbank oordeelde dat er niet voldoende bewijs was voor de tenlasteleggingen van mensenhandel, poging tot afpersing en deelneming aan een criminele organisatie. De overige tenlasteleggingen werden gegrond verklaard, echter niet steeds voor alle beklaagden. Twee beklaagden werden volledig vrijgesproken. De tenlastelegging betreffende mensenhandel betrof een minderjarig Chinees meisje van 15 jaar. Echter werd deze enkel gebaseerd op een gesprek tussen beklaagden en besloot de rechtbank dat dit te weinig bewijswaarde betrof. Vanaf begin 2015 gaven een aantal feiten aanleiding voor het opstarten van een onderzoek naar een smokkelnetwerk waarbij personen van Chinese en Tibetaanse nationaliteit in onwettig verblijf werden gesmokkeld vanuit China via een aantal Europese landen naar België. In januari 2015 werd door de douane-inspectiediensten een DHL pakketzending met twee authentieke Chinese paspoorten aangetroffen. Deze zending werd verstuurd naar de eerste beklaagde. Daarna meldde zich een slachtoffer aan van mensensmokkel en boden verschillende Chinezen zich in de gemeente aan met een valse identiteitskaart. Uit verder onderzoek bleek dat de slachtoffers naar België werden gesmokkeld en hiervoor aanzienlijke vergoedingen dienden te betalen. Eenmaal de slachtoffers in België waren, werden ze ingezet als personeel in restaurants, illegale voedselateliers, massagesalons, de bouwsector of als oppas, dit meestal om de schulden af te betalen. De slachtoffers werden zowel fysiek als verbaal bedreigd. De bendeleden hielden de slachtoffers volledig onder controle. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een criminele organisatie, aangezien er niet kon worden aangetoond dat er sprake is van de vereiste bestendigheid en complexere vorm van organisatie die bij een criminele organisatie wordt beoogd. Uit onderzoek bleek namelijk dat er geen vaste rolverdeling was of vaste afspraken, de beklaagden kenden elkaar in functie van de omstandigheden en wanneer dit hen schikte, werkten ze samen om de misdrijven te plegen.

Bij de beoordeling van de verzwarende omstandigheden bij mensensmokkel werd de kwetsbare positie van de slachtoffers weerhouden. De rechtbank nam de verzwarende omstandigheid van criminele organisatie niet aan, wel herkwalificeerde ze dit naar vereniging van misdadigers. Dit aangezien er duidelijk onderlinge banden waren tussen de betrokken beklaagden met het oog op het plegen van het misdrijf mensensmokkel.

Het misdrijf mensensmokkel werd bewezen geacht door de rechtbank omwille van de gedetailleerde, coherente en consistente wijze van het genuanceerde verhaal van een van de slachtoffers. Het slachtoffer bezorgde de politiediensten een kopie van het document dat hem door de eerste beklaagde werd bezorgd inzake zijn verblijf in België en een kopie van de vervalste identiteitskaart. Eveneens bezorgde het slachtoffer een lijst van telefoonnummers die allemaal toebehoorden aan de eerste beklaagde. Het slachtoffer verklaarde dat hij 1.000 euro aan de eerste beklaagde betaalde om hem aan werk en een verblijfplaats te helpen, vervolgens nog eens 5.000 euro voor papieren om in België te kunnen verblijven (dit betrof een vervalst document) en daarna nog eens 5.000 euro voor een identiteitskaart, wat ook een vervalsing betrof. Een ander slachtoffer diende aan de eerst beklaagde een bedrag over te maken zodanig dat hij tussenkwam om haar aan te melden bij een gespecialiseerd opvangcentrum voor slachtoffers van mensenhandel. Voor het bedrag van 500 euro en 16.000 RMB (Renminbi (officiële munt van China)), werd dit door de eerste beklaagde geregeld samen met onder andere een arbeidscontract, een getuigschrift van onderwijs en aanbevelingsbrieven. Een derde slachtoffer verklaarde op een gedetailleerde, coherente en consistente wijze hoe hij een bedrag van 21.000 euro heeft betaald aan de eerste beklaagde voor een Roemeense identiteitskaart die later vals bleek te zijn. De rechtbank achtte het ook bewezen dat de eerste en de vijfde beklaagde identiteitskaarten verhuurden om zo een grotere winst te maken. Dit werd bevestigd op basis van telefonieonderzoek en observaties. Verder waren eerste beklaagde en zevende beklaagde betrokken bij het verhuren van kamers waar de gesmokkelde personen werden ondergebracht.

De rechtbank nam alle verzwarende omstandigheden aan voor de eerste beklaagde nl. kwetsbare toestand, gewoonte en vereniging van misdadigers. Voor de andere twee werd de gewoonte niet bewezen geacht. De andere beklaagden werden vrijgesproken voor het misdrijf mensensmokkel, echter werden deze wel veroordeeld voor andere tenlasteleggingen. Enkel de vierde en de achtste beklaagde werden volledig vrijgesproken. In hoofde van twee beklaagden werd het misdrijf witwassen bewezen. Uit het strafdossier bleek dat de eerste beklaagde meer inkomsten genoten had dan diegene die hij heeft aangegeven. Ook werd er nog een bedrag verzonden via geldverzendingskantoren en vond men na analyse van de rekeningen dat er drie overschrijvingen naar China hadden plaats gevonden. De eerste beklaagde legde tegenstrijdige verklaringen af met betrekking tot de afkomst van deze bedragen. Ook bij de tweede beklaagde vonden er verdachte transacties plaats die de rechtbank kwalificeerde als witwaspraktijken.

De eerste beklaagde, die de leidende figuur was bij de mensensmokkel, werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en een geldboete van 54.000 euro. De vijfde en zevende beklaagden werden veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf en een geldboete tussen de 6.000 en 30.000 euro, dit beiden met uitstel. De overige beklaagden kregen straffen van zes à elf maanden gevangenisstraf, 100 uur werkstraf en een geldboete van 600 euro. Er werd ten opzichte van de eerste beklaagde een som van 75.585,07 euro en de tweede beklaagde een som van 28.964 euro verbeurdverklaard.
Aan PAG-ASA werd een burgerlijke schadevergoeding toegekend van 500 euro. Aan een slachtoffer die zich burgerlijke partij stelde werd een materiële schadevergoeding van 13.000 euro toegekend en een morele schadevergoeding van 500 euro. De rechtbank oordeelde dat de inbeslaggenomen sommen in het voordeel van de laatste burgerlijke partij moesten worden vrijgegeven.

Beroep werd aangetekend in deze zaak. Het beroep had betrekking op vijf beklaagden, onder wie de hoofdbeklaagde en een andere beklaagde die in eerste aanleg voor mensensmokkel was veroordeeld. In zijn arrest van 25 juni 2018 bevestigde het Brusselse hof van beroep in grote lijnen het in eerste aanleg uitgesproken vonnis.