In dit dossier werden twee vrouwelijke beklaagden vervolgd voor zowel mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting als mensensmokkel. Andere leden uit hetzelfde netwerk werden eerder al in het kader van andere gerechtelijke procedures door de correctionele rechtbank van Brugge op 20 september 2017 en het hof van beroep in Gent op 1 juni 2018 veroordeeld voor mensenhandel.

De zaak werd opgestart nadat in januari 2017 zeven Nigeriaanse meisjes zonder verblijf werden aangetroffen in een café in Antwerpen. In dezelfde periode was de politie in het kader van een ander dossier naar aanleiding van advertenties op een website binnengevallen in een hotel in Oostende waar ze verschillende Nigeriaanse meisjes aantrof die gedwongen werden geprostitueerd. De twee dossiers kenden raakpunten. Twee slachtoffers werden geïdentificeerd in dit dossier waarvan er één zich burgerlijk partij stelde.

De meisjes werden geronseld in Nigeria via een vriend van de eerste beklaagde en kwamen via een levensgevaarlijke route over de Middellandse zee vanuit Libië toe in Italië. Vanuit Italië werden ze naar België gebracht. Ze kregen een schuld toebedeeld van 30.000 euro die ze via gedwongen prostitutie moesten terugbetalen. Er werden voodoorituelen toegepast waarmee ze de meisjes en hun familie onder druk hielden. De eerste beklaagde bekleedde een hogere positie dan de tweede beklaagde. De laatste ontving regelmatig geld van de meisjes en maakte dit over aan de eerste. Het onderzoek werd gevoerd aan de hand van huiszoekingen, financieel onderzoek, uitlezing van gsm-toestellen en sim-kaarten, zendmastbepalingen, verklaringen van slachtoffers en klanten, fotokeuzeconfrontatie.

Beide beklaagden werden schuldig bevonden voor de feiten. De eerste beklaagde werd beschouwd als pooier van de meisjes. Ze organiseerde minstens gedeeltelijk de overtocht vanuit Nigeria van meisjes waarvan sommigen nog minderjarig waren. Een van de slachtoffers werd na dagen ronddobberen op zee gered door de Italiaanse kustwacht. Ook de verzwarende omstandigheid van mensensmokkel waarbij het leven van het slachtoffer in gevaar was gebracht is bewezen. De tweede beklaagde verleende hand- en spandiensten. Volgens de rechtbank was het niet van belang dat de beklaagden initieel zelf slachtoffer waren geweest van een gelijkaardig netwerk.

De beklaagden kregen een gevangenisstraf van respectievelijk 6 jaar en 3 jaar en geldboetes van 16.000 euro en 6.000 euro. Beiden werden uit hun burgerlijke rechten ontzet voor 5 jaar. De tweede beklaagde werd bij verstek veroordeeld en diende verzet aan. De rechtbank kende in het verzetsvonnis van 27 november 2018 een uitstel toe van 5 jaar voor een deel van de gevangenisstraf.

Een slachtoffer en vzw PAG-ASA stelden zich burgerlijke partij. Het slachtoffer kreeg een morele en materiele schadevergoeding van 10.000 euro en PAG-ASA een schadevergoeding van 250 euro.