In dit dossier dat eerst in Charleroi en vervolgens in Bergen is behandeld, gaat het om drie Roemeense beklaagden die werden vervolgd voor mensenhandel en exploitatie van de prostitutie van verschillende Roemeense jonge vrouwen, van wie een aantal hun partner zijn. Voor één van hen wordt de zaak opgesplitst.

De correctionele rechtbank van Charleroi heeft, in een beslissing van 19 september 2011, één van de beklaagden vrijgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dossier niet voldoende bewijzen bevat, o.m. over het eventueel afgeven van het geld van de jonge vrouwen aan de beklaagde. Geen enkel slachtoffer heeft zich daarover beklaagd. De rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat de omstandigheid dat hij op bepaalde momenten mogelijks jonge vrouwen heeft vervoerd of ontvangen, nog niet wijst op de exploitatie van hun prostitutie.

De rechtbank heeft daarentegen wel de andere beklaagde veroordeeld voor het vergemakkelijken van de prostitutie van een minderjarige, waarvan is bewezen dat hij haar heeft vervoerd en haar heeft getoond waar ze zich moest prostitueren. Hij heeft  daaruit afgeleid dat ook de betichting mensenhandel is bewezen (huisvesting en vervoer, goed wetende dat ze zich zo zou kunnen prostitueren).

Deze beslissing wordt door het hof van beroep van Bergen bevestigd. Het hof verleent het voordeel van de twijfel aan één van de beklaagden, hem vrijspreekt en de veroordeling van de andere beklaagde bevestigt. Het hof wijst erop dat ondanks een aantal verontrustende elementen zoals politie-observaties, bepaalde aanzienlijke sommen die de beklaagde in zijn bezit had en de regelmatige aanwezigheid van verschillende jonge vrouwen aan zijn zijde, die elementen niet eenduidig waren om de schuld van de beklaagde onomstotelijk te kunnen vaststellen. Geen van de jonge vrouwen die konden worden verhoord beweert overigens de opbrengst van haar prostitutie aan de beklaagde te hebben moeten afstaan.