Het hof van beroep boog zich over een dossier inzake mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting waarover de correctionele rechtbank van Antwerpen zich had uitgesproken in een vonnis van 14 december 2021. 

De beklaagde, een man met de Hongaarse nationaliteit, buitte meerdere jonge Hongaarse meisjes uit in hotels in Antwerpen en in Brussel. Hun seksuele diensten werden aangeboden op een seksdatingwebsite.

Het slachtoffer, dat ook de Hongaarse nationaliteit had, was zijn partner. Ze werkte al twee jaar in de prostitutie. Zij en de beklaagde leefden aanvankelijk op straat maar dankzij haar inkomsten konden ze in hotels slapen. Ze namen allebei dagelijks drugs. Zij gaf al haar inkomsten af aan de beklaagde die er drugs mee kocht. Uit het onderzoek bleek dat de beklaagde de ‘loverboy’-techniek hanteerde. Hij had voortdurend controle over haar en was agressief.

De beklaagde werd vervolgd voor feiten van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, met gebruik van listige kunstgrepen, geweld, bedreiging of enige vorm van dwang. De rechtbank herkwalificeerde de tenlastelegging door die aan te vullen met de verzwarende omstandigheid dat er misbruik werd gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.

Volgens de rechtbank was het slachtoffer een bijzonder kwetsbaar meisje, gelet op haar precaire financiële en administratieve situatie gekoppeld aan het grote leeftijdsverschil met de beklaagde. De beklaagde maakte gebruik van de ‘loverboy’- techniek, waarbij het slachtoffer afwisselend met dwang en lieve woorden ertoe gebracht werd om zich te laten prostitueren. Hij nam haar inkomsten af en stelde hoge eisen op het vlak van het werkritme. Dat de beklaagde en het slachtoffer een soort van relatie hadden neemt niet weg dat er controle was vanwege de beklaagde. Uit het dossier bleek daarnaast dat de beklaagde over geen enkele bron van inkomsten beschikte en zelf drugverslaafd was. Hij ontzegde haar voedsel, wat bleek uit de tapgesprekken en uit de vergelijking van de foto’s over een tijdspanne van zes maanden die haar aanzienlijke gewichtsverlies illustreerden.

De rechtbank veroordeelde de beklaagde tot een gevangenisstraf van vijf jaar en tot een geldboete van 8.000 euro. Hij werd voor tien jaar ontzet uit zijn rechten.

In beroep achtte het hof van beroep de feiten bewezen en het volgde de kwalificatie van de eerste rechter. Het feit dat het slachtoffer nog altijd prostitutieactiviteiten zou uitvoeren en de beklaagde bezocht in de gevangenis deed daaraan geen afbreuk. De toestemming van het slachtoffer is niet relevant en het is gelet op haar schrijnende situatie duidelijk dat haar vrije wil werd aangetast. Het hof bevestigde de straf van de rechtbank.