De feiten deden zich voor tussen 2010 en 2018. Het ging om twee afzonderlijke dossier die werden samengevoegd. In het eerste dossier stonden vijf beklaagden — met de Belgische, Indische en Pakistaanse nationaliteit — terecht.

Zij waren allemaal zaakvoerders van de oorspronkelijke vennootschap. In de tweede zaak werden de eerste twee beklaagden vervolgd alsook een vennootschap als burgerrechtelijk aansprakelijke partij. De beklaagden werden onder meer vervolgd voor mensenhandel met verzwarende omstandigheden, huisjesmelkerij, illegale tewerkstelling van buitenlandse werknemers, nalaten om een Dimona-aangifte te doen, niet-aangifte van verschuldigde bedragen aan de RSZ, niet-betaling van wettelijke lonen,…

Gedurende een langere periode vonden er verschillende controles plaats in de carwash. Zo troffen de inspectiediensten eind 2017 bij een controle van de carwash in een zijruimte van de loods een woonruimte aan met een matras, kookplaat en persoonlijke spullen. Er werd duidelijk geleefd in deze ruimte. De persoon van Pakistaanse nationaliteit die er verbleef verklaarde dat hij in de carwash werkte en dat zes dagen per week van 8u ’s morgens tot 19u ’s avonds tegen een dagvergoeding van 40 euro. Er was hem beloofd dat hij door de tewerkstelling een verblijfsstatus zou krijgen. Nadien vonden er nog verschillende controles plaats waarbij er telkens personen werden aangetroffen die illegaal werden tewerkgesteld. Op een gegeven moment werd de vennootschap van de beklaagden stopgezet. Er werd een nieuwe vennootschap opgericht waarmee de werkzaamheden gewoon voortgingen.

De rechtbank oordeelde dat een deel van de feiten die gepleegd werden vóór 2011 verjaard waren. Het dossier kende twee grote onderzoeksperiodes, in de periode tot 2011 en in de periode vanaf 2017. Hierdoor konden de laatste drie beklaagden, die alleen gelinkt konden worden aan de oudere feiten, niet verder worden vervolgd. De twee eerste beklaagden en hun nieuwe vennootschap daarentegen konden door de eenheid van opzet wel voor een aantal oudere feiten worden vervolgd.

De rechtbank achtte de eerste twee beklaagden schuldig aan mensenhandel en aan sommige sociaalrechtelijke tenlasteleggingen. Voor andere tenlasteleggingen, waaronder ook enkele sociaalrechtelijke, werden ze vrijgesproken omdat deze onvoldoende bewezen waren. De rechtbank hield er rekening mee dat de toestand bleef duren, ondanks de verschillende tussenkomsten en controles van de inspectie- en de politiediensten. De beklaagden gebruikten telkens nieuwe ondernemingen om de carwash voort te zetten met miskenning van de meest fundamentele sociaalrechtelijke verplichtingen. Volgens de rechtbank was er een groot recidivegevaar.

De beklaagden werden in het eerste dossier veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met uitstel, en tot een geldboete van 16.000 euro. In het tweede dossier werden ze veroordeeld tot een geldboete van 4.800 euro. De rechtbank beval ook de sluiting van de hele carwash voor een termijn van drie jaar. De vennootschap werd burgerrechtelijk aansprakelijk verklaard voor de betaling van de geldboetes en van de gerechtskosten van de beklaagden in het tweede dossier.

Er werd beroep aangetekend in deze zaak.